Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/244

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kon hij Jonkvrouw Ottelijne niet huwen,” merkte de Vicaris aan.

»Hij kon toch verdragelijk zijn voor eene vrouwe, zoo welgeboren en lieftallig.”

»Om der wille dier eigen verdragelijkheid, die gij prijst, smoor deze gansche zaak,” antwoordde de Vicaris, zacht en vast: »er konden feiten bloot komen, die u zouden noodzaken van den weg der zachtigheid af te gaan, dien ge u voorgehouden hebt te volgen; ge zoudt u botsen tegen den wil des Keizers, tegen het plakkaat van Worms… op de trouw van mijn woord, er kon meer onheils uit ontstaan, dan ik te laden heb op Uw gewijd hoofd of op mijne gebogen schouders;” en geheel fluiserend voegde hij er bij: »Paul is er in betrokken……”

»Bij mijnen Heiligen Patroon! dien had ik gansch vergeten,” riep de Bisschop, wiens hartstochteltjk en wisselziek karakter altijd eindigde met gehoor te geven aan den indruk van het laatste woord; »het zou schade zijn ons niet spoedig te verzekeren” of onze hoop ijdel was. Ga, mijn goede Boudewijn!” en hij gaf hem ter zijde een bevel, dat van Nimwegen niet scheen te moeten hooren. De Vicaris verwijderde zich daarop.

»Te avond wachten wij u hier terug met onze geprente vrienden van Latium! Vergeet onzen Plinius niet!” sprak Philips tot zijnen hofkapelaan. Gerrit van Nimwegen begreep dit ingewikkeld bevel, en liet zijnen meester alleen. De Bisschop liep als in onrustige verwachting zijne zaal op en neder, van tijd tot tijd in zich zelven afgebroken woorden mompelende: »Zonderlinge ommekeer van menschelijke gewaarwordingen! Wat is er geworden van die schoone verbintenis van twee jeugdige harten? Vijandschap, haat, bloed ligt er tusschen sinds wij grijs werden!” En na eene pauze: »als de jonkman nu ten goede wil, kan alles misschien nog gekeerd worden, wat nu vast met droeve haastigheid aanrukt…” En dan weder: »oorlog wil ik niet… oorlog wil ik waarachtig niet… maar toch… ik zal het Sticht voorstaan met geweld en door list, zooals het best mag. Ik leerde niet den krijg onder Maximiliaan en oefende dien niet onder Philips, om flauw en laf het Oversticht af te staan aan muitzieke onderzaten en hebzuchtige