Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/250

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

liet eene kostbare sprei van scharlaken zien, met eenen breeden rand van sabelbont omzoomd. Het kleiner huisraad tot een, slaapvertrek behoorende, dat te gelijk tot woonkamer strekte, stond in bevallige orde ter zijde, op eene soort van credens, en was van fijn hout met zilver beslag, van het toen zoo hooggeachte venedijnsche glas, of zelfs wel van zilver verguld. Eene lage eikenhouten tafel van duchtigen omvang was voortgeschoven, dicht nevens eene zitbank, in den muur vastgehecht, met lederen rug en kussens voorzien. Dit vertrek, dat onder menigen Bisschop van een verdacht gebruik moest zijn geweest, had twee zichtbare uitgangen, waarvan de eene naar de binnenzalen voerde, door Philips zelven bewoond, en de andere naar eene galerij leidde, en van dáár naar de eerste vóórzaal. Beide waren van buiten gegrendeld. Een derde uitgang, vermomd onder het wandtapijt, was in verband met eene in den dikken muur uitgehouwene trap, die wellicht dieper en verder bracht dan voor veiligheid en leven wenschelijk kon zijn van hem, die gedwongen werd hem af te klimmen. Hoe goed men zich hier ook verstaan had op openingen voor menschen, aan die voor daglicht had men gansch niet gedacht. Zelfs geen klaver- of ruitvormig uithouwsel, hoog in de zoldering, liet een enkel zonnestraaltje toe of het zwakste tintje van licht. De kunst vergoedde zooveel zij vermocht. Eene koperen lichtkroon, die negen brandende waskaarsen plaats gaf, hing in het midden der zoldering, maar zoo nabij deze, dat zij meer daar scheen om de gepleisterde cherubijnkopjes bij hun grimlachen toe te lichten, dan om den lager geplaatsten aardbewoner bij zijne bezigheden van nut te zijn. Was het daarom, dat Paul niet las, ofschoon meer dan één boek zijne tafel sierde? Was het dáárom, dat twee schotels met keurig vleeschgebraad en de verdere aanrichting van eenen middagmaaltijd ter zijde waren geschoven, zonder te zijn aangeroerd? Wij gelooven het niet, want de verveling scherpt de oogen van den gekerkerde, en ook eene luite, die in het duister te bespelen ware geweest, lag als een nutteloos speeltuig aan zijnen voet. Op sierlijker kerker kon wel nooit eenig gevangene aanspraak maken; maar toch, ook achter gouden tralies wordt het den vrijen vogel bang! En zeker, in moede-