Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/255

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijnen Heer gevolgd was, in verstrooiing het vertrek op en neder. Zijn oog viel op den sluimerenden Paul. Zijn voorhoofd, dat zich kleurde van verrassing, getuigde, dat hij hem herkende. Hij wisselde fluisterend eenige woorden met den Bisschop, die de burger en zijne gade niet verstonden, hoewel zij er den zin van gisten, toen zij den laatste driftig zagen opspringen, terwijl Vader Boudewijn op den sluimerende toeliep, hem de hand op den schouder leide en hem deed ontwaken. Daarom sprak hij hem toe in het Latijn, en de jongeling, die zoo weinig handigheid had om zich te verbergen, was overbluft aan zijne voeten gevallen. Zijn gastheer en diens vrouw stonden versuft en verbijsterd van angst tegenover den Bisschop, die hen eene poos zwijgend aanzag en daarop vertrok. Ook de Vicaris ging; maar Paul wist, dat hij in hunne macht was, want Boudewijn had hem de keuze gelaten tusschen het verderf van wie hem geherbergd hadden, of een gewillig en rustig volgen van twee der trawanten, die den Bisschop vergezelden. Hij kon niet weifelen, ondanks de bede van de moedige menschen, die zich wilden opofferen: waren niet Johanna en Hugo mede in het hoogste gevaar, zoo men weerstand bood of aan ontvluchten dacht? Ook kwamen de Bisschoppelijke dienstmannen zich zeer spoedig van hunnen gevangene verzekeren, doch verlieten eerst in den avond met hem zijne schuilplaats. Toen voerden zij hem naar een gebouw, dat hem een klooster toescheen, waar men hem noodzaakte zijn gewaad voor eene prachtige kleeding te verwisselen. Hier werden hem ververschingen aangeboden en eene poos rust gegund, waarna men ook die plaats verliet en hem heenvoerde naar het Bisschopshof.

Het statige paleis, waar men hem binnenleidde, hield Paul er ten minste voor, hoewel zijne geleiders het hem niet noemden, gelijk hij het hun niet vroeg. De Vicaris had hem gewaarschuwd, dat iedere vraag nutteloos zoude zijn. Door eene eenzame galerij, die niet verlicht was, en door zalen, evenzeer doodsch en donker, brachten deze lieden hunnen gevangene henen tot in het verblijf, waar wij hem nu zien. Eerst toen verwijderden zij zich, en een kloek man, niet meer in den bloei des levens,