Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/265

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XVII.
Hoe zij toen leefden.



Na haar gesprek met den Bisschop, was Ottelijne meer gerustgesteld naar haar Landslot heengetrokken. Zij wist, dat geene vervolging het dierbaar hoofd van haren Aernoud nu meer dreigde; dat Philips, deels om eigen bedoelingen, deels uit inschikkelijkheid voor hare beden, de treurige rechtszaak zoude onderdrukken, waarin zij zoovele harer vrienden betrokken zag. Nu leefde zij stil en droevig voort op Lauernesse. Zij leed veel! maar zij leed minder dan Aernoud. Ze leed anders. Hij had alleen verloren, zij had ook gewonnen. De Godsdienst begon het ledige aan te vullen, en nieuwe denkbeelden, frisch, krachtig en zielsverheffend, beschermden haar tegen de wanhoop, en veranderde die in smart; maar het was niet de smart, die krijscht en raast, en die zich uit in wilde, nokkende snikken; niet de smart, die, opgekropt, en onder gehuichelde zielssterkte vermomd, het hart bitter maakt en toesluit en verstompt: het was de smart, die tranen heeft en gebeden, die opheffen; de smart, die loutert en beter maakt, die wel neerbuigt, maar die niets verbreekt, die alle lagere tochten doodt in de ziel, maar die opricht en reinigt al wat er goeds in ligt en groots! zóó was het Ottelijne. Zij treurde; maar zij treurde met onderwerping, met liefde, met hope! Zij durfde haren Aemoud nog liefhebben, en zijdurfde het zich bekennen; zij zag boven zich eenen Hemel, en in dien Hemel hereeniging van wie de aardsche dwalingen en vooroordeelen gescheiden hadden… een kostbaar voorrecht, die zij vóórhad