Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/266

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

op haren rampzaligen bruidegom, die niets dan wanhoop zag, waar hij heenstaarde. Sinds geen leeraar haar meer terzijde stond, stichtte de Jonkvrouw zich zelve zooveel zij vermocht: met ijver las en onderzocht zij alles, wat er in den geest der Hervorming in Duitschland en Nederland geschreven werd. Zonderling was het, hoe snel die schriften zich verspreidden, en dóórdrongen tot dáár zelfs, waar men hunne kennis niet kon vermoeden, in weerwil der plakkaten, die er tegen waarschuwden. Die plakkaten waren te laat gekomen, of liever, om hun doel niet te missen, hadden zij er nooit moeten zijn. Die schriften hadden al de gewildheid van verboden waar; maar neen! het was nog iets beters dan de zucht tot overtreden, het was eene warme, heilige belangstelling in den Godsdienst het was die edele behoefte naar zedelijke verbetering en zedelijke verlichting, die het volk van Noorden Zuid-Nederland met zulk eene vrome weetgierigheid de handen deed uitstrekken, en toegrijpen, ten koste van welken prijs ook, naar alles, wat het nieuwe kennis beloofde en nieuwe inzichten.

Ottelijne hernieuwde nu weder de verstandhouding met hare geletterde vrienden; want verre van haar, dat zij zoude weggezonken blijven in eene laffe smart, die zich van ledigheid voedt, hief zij zich op met de kracht en den moed eener gezonde ziel en van eenen sterken wil. Sinds zij den voet gezet had op het pad, waarop martelaren hunne kroon verwierven voelde zij, dat haar nog te veel lijden wachten kon, om bij eene eerste levensramp zich in werkeloozen rouw af te matten; liever verzamelde zij al hare krachten tot eenen toekomenden strijd. Onafhankelijk van hare geloofsbegrippen, had zij nog vele lastige worstelingen met bloedverwanten en vrienden. Nauwelijks was het voor zeker bekend, dat hare verbintenis met Reiniersz onhereenigbaar verbroken was, of alle vroegere huwelijksaanzoekers hernamen hunnen moed. Slechts zeer enkelen lieten zich afschrikken door den reuk van ketterij, die bij het teruggeven van den bruidsring opsteeg boven het Huis Lauernesse. De meesten van hen dachten, dat, bij eene bruid als deze, eenige onrechtzinnige gevoelens wel te dulden waren.