Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/271

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in de weduwlijke burgerwoning zijner moeder terug. Zijne onrustige zucht naar meesterschap en hoogheid verwart hem en doet hem aarzelen in de keuze van een beroep, dat er toe leidt. Onderwijl geven de voordeelen van zijn verstand, zijne bekend grondbeginselen, de reine zedelijkheid van zijn levensgedrag, bijna eene uitzondering op de gewone zeden der jeugd, de deftige ernst zijner manieren, hem een aanzien onder de grijsaards van zijne stad, en zijne rappe behendigheid in lichaamsoefeningen eenen rang onder de jongelingen. In de schutters-doel-spelen herhaalde malen tot koning gekroond, was zijn gezag niet voorbijgaande met de wisseling van het spel, maar bleef zijn rijk onder hen duurzaam; niemand hunner scheen het zich tot schande te achten de mindere te zijn van Aernoud Reiniersz! en Aernoud zelf maakte gebruik van zijn gezag, alsof het hem wettig toebehoorde, alsof het niet aan hen stond het hem te ontnemen. Bij een dier spelen ontving hij zijnen prijs uit handen der schoone Bisschopsnicht, der Jonkvrouwe, van Lauernesse, en van toen aan moest de eerzucht in zijn hart plaats ruimen voor eenen anderen hartstocht; of liever die beide versterkten elkander. Toch was de hooge rang der geliefde in zijn hart meer een hinderpaal, dan eene aanleiding; niet uit eene vrouwenhand wenschte hij zijne grootheid; zijn wantrouwen, zijne schuwe vrees voor vernedering, zijne fierheid hadden lang gekampt; maar toen de liefde de sterkste was gebleven, toen de Jonkvrouw, die hem begrepen had, hem voorkwam en hem zoo overtuigend de hare bewees, toen ook gaf hij zich geheel over aan de blijde hoop en aan de stoutste vooruitzichten. Toen bepaalde hij zich tot den krijgsstand, als een éénigen, die voegen kon aan den Heer van Lauernesse; zijne eerzucht wakkerde op met de goede kans, die hij voor zich zag. Meester van zoo uitgestrekte bezittingen, gerugsteund door zijne aanstaande verwantschap met den Bisschop, goed gezien als hij was bij de Geestelijkheid, die zooveel vermocht op den Keizer, en van zijnen overwegenden zedelijken invloed zeker, zou het hem niet te moeielijk vallen eene machtige, eene beslissende stem te krijgen onder den Adel van Utrecht, om van hun mindere, dat hij was,