Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/272

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

meer te worden dan huns gelijke, hun meerdere… misschien, wie wist… wie kan de juiste grens bepalen, waar de droomen van eenen eerzuchtige blijven stuiten! waar is de Alexander, die zich niet veel liever eene nieuwe wereld ter verovering heeft gedroomd, dan tevreden te zijn met de bekende, die vóór hem lag? En nu had zich het spook Luther geplaatst tusschen al die grootsche ontwerpen, had zich die gansche wijdsche werkkring plotseling voor hem gesloten, en Luther is aan het hoofd der secte, vroeger reeds gehaat uit overtuiging, uit geloofsijver, uit liefde voor de maatschappelijke orde! Nu vermeerdert zijn haat met al de sterkte van zoo smartelijke persoonlijke grieve, met al den gloed van twee groote hartstochten, die hij teleurgesteld ziet, met al de onzinnige razernij der wanhoop, die alles heeft verloren! Alles verloren! ja zoo was het, tot den laatsten zegen eener geëerde moeder toe, tot het onschatbare goed van een onbevlekt geweten! Alles verloren, tot zijne geboorteplaats toe, die hij had moeten ontvluchten als een sluipmoordenaar, en die hij niet meer konde binnentreden, zonder vrees voor een schandvonnis! Alles verloren! Rome, waarvoor hij alles had opgeofferd, zoude hem een deel moeten vergoeden. Met al de inspanning van de laatste spranken zijner geestkracht zoude hij zich dan ook vastklemmen aan Rome; maar nu ook siddert en beeft hij voor haren ondergang. Vroeger had hij Broeder Maarten een armzalig, scheurziek monniksken geacht, en zijnen aanhang een hoop gering en nietsbeduidend schuim, dat met een weinig strengheid en vastheid ware te verstrooien geweest; nu scheen de eerste hem een onverwinbaar tegenstander en de laatste een hydra, waarvan de ontelbare hoofden niet te verpletteren zouden zijn. De vereenigde macht van Leo X en Karel V scheen hem nu te zwak tegen Luther. Bij zijne terugkomst te Dordt vond hij een bevel om zijne manschappen op te roepen, en met deze een deel te gaan uitmaken van de bezetting der zeestad Enkhuizen, die men nevens de andere havens aan de westkust der Zuiderzee wilde versterken tegen de mogelijke aanvallen der Geldersche Vriezen, wier stoute ondernemingen men altijd konde vreezen, zoolang er niets tegenstond dan hun wil en de wijde plas, die bond-