Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/283

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Christenheid haalde weer vroolijk adem, de hoop herleefde. Adriaan was een eerwaardig Priester, een vroom mensch, een Geestelijke van onberispelijken levenswandel en van eenvoudige zeden, een geleerde, die zich bekend gemaakt had als hervorming wenschende in de Kerk, en die te willen aanvangen dáár, van waar zij werkelijk moest uitgaan: met de ver betering van het hoofd en der hooge leden. Met voorbeeld en toonde hij, hoezeer zijn afkeer van overtollige weelde oprecht was en welgemeend. en hoe hij de kerkelijke belangen dacht te stellen boven alle andere, en er kwam rust, de gespannen rust der verwachting. En tocht die hoop en die verwachting zijn niet door eene blijde uitkomst bekroond geworden, die verheffing heeft niet gebracht wat zij beloofde.

»Zijne korte heerschappij, slechts bij maanden te tellen,” spreken zijne lofredenaars klagend, »was er de oorzaak van;” »het diep ingewortelde verderf”, voegen de Kerkgeschiedschrijvers er bij, en zeker met groot recht; maar wij, die noch geschiedschrijvers zijn, noch lofredenaars, hebben den moed ook nog op eene andere te wijzen. Adriaan was niet de man voor zijnen tijd, niet de man voor zijn werk. Wij noemden zijne hand eene zwakke. Wij vinden dat door alles bewaarheid. Zijn gedrag in Spanje, toen hij, met eene volmacht van Karel V in de hand niets heeft gedaan om die te doen gelden tegenover den Kardinaal Ximenes, die hem dwong eene rol te spelen, zoo nutteloos lijdelijk, als wel nooit een Staatsman van een zelfstandig karakter zich met berusting zou hebben laten toebedeelen. En toch, tot twee malen toe werden hem uit Brussel medehelpers toegezonden, als een bewijs, hoe oprecht men van dáár zijn gezag wenschte te steunen. Vergeefs! hij heeft nooit iets durven ondernemen tegen den behendigen mededinger, die het de drie Nederlanders liet aanzien, hoe hij alleen regeerde in hunnen naam. Ook zijn de raadslieden des jeugdigen Keizers geëindigd met eene volmacht krachteloos te maken, die toch geen harer afgezonden en wist te doen eerbiedigen, en niet dan na de beslissende terugzetting van Ximenes, bij de komst des Konings, heeft Adriaan moed gehad met der daad Regent van Spanje te zijn. Voorwaar! in den man, die