Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/292

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XIX.
P a u l.



De Geldersche oorlog was op het eind van 1521 met felle woede uitgebarsten, en in het Oversticht (Overijsel) was alles vlammen en bloed. Onder de veldheeren Roggendorp en Niklaas Wildredorp leden de Geldersgezinde Vriezen, naar een fijn berekend maar wreed plan van Bisschop Philips, al de ellende van krijg en landverwoesting, ten behoeve van hunne naburen. Die afleiding gaf Hertog Karel veel werks en verminderde tegelijk zijne hulpbronnen. De ongelukkige Vriezen, van alle zijden geperst, gedrongen, verdeeld, zonder hoop op de bescherming van hunne vrienden, kozen als éénigen toevlucht de partij van hunne machtige vijanden en schaarden zich in de krijgsrijen der Bourgondiërs. Karel van Gelderland, gesterkt door Fransche hulptroepen, verhaalde met woeker het leed, hem in Vriesland aangedaan, te land en te water, op Utrecht en Overijsel beide, en het waren schrille bloedtooneelen, die vaak de vlammen der uitgeroofde kloosters en burchten moesten bijlichten. Moedeloos en tot in de ziel gegriefd, had zich Bisschop Philips, sinds Maart 1524, op zijn Slot te Wijk-bij-Duurstede teruggetrokken. Wij weten het, die oorlog ging hem dieper, dan hij het klagen konde; met een onbeschrijfelijk gevoel van weemoed en zelfverwijt zag hij het leven en de welvaart zijner onderdanen, de rijke inkomsten van zijn Bisdom en de rust van zijnen eigenen ouderdom, die hij zoo gaarne gewijd had aan wetenschappen en verlichting, verloren gaan in eenen nutteloozen krijg, dien het eenmaal in zijne macht had