Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/293

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gestaan te onderdrukken. Later, toen hij daartoe met ernst pogingen had aangewend, vermocht niets, zelfs geen zacht woord van vriendschap, zelfs niet de treffende stem van het bloed, den schorren alarmkreet des oorlogs tot zwijgen te vleien. Die geheime en slecht geslaagde vredesonderhandelingen hingen nauw samen met Paul’s lot. Ze werden aangevangen, zoodra de Bisschop van zijnen persoon zeker was, en eerst toen ze hun doel misten, werd voor hem den sluier zijner afkomst opgeheven.

Wij verlieten hem op weg naar zijne gevangenis: het sterke Vreeland; na drie jaren tijds vinden wij er hem nog weder terug. Hij had er verlaten en treurig geleefd, maar toch niet de ellende des kerkers gekend. De dreigingen van Philips waren alleen maar dreigingen geweest, de jongeling had niet ééne geriefelijkheid des levens gemist. Het is zoo, zijn sprakelooze kerkmeester uit Utrecht was hem ook hier gevolgd, en men onthield hem boeken zoowel als schrijftuig, maar dat laatste was spoedig anders geworden. Op zekeren avond kwam Philips zelf hem bezoeken. Hij was zonder gevolg en in een wereldsch gewaad. Hij scheen daarbij al de gestrenge waardigheid van den Kerkvorst te hebben afgelegd, en sprak Paul toe, gemeenzaam, gulhartig, maar met iets neerslachtigs in gelaat en houding. Met geen woord drong hij aan op zijnen vroegeren eisch, die den jongen Hervormer zoo zwaar had toegeschenen, maar bracht integendeel, op eene wijze, die dezen tot spreken moest uitlokken, het gesprek op Paul’s geliefkoosd onderwerp, hoorde hem aan met belangstelling en welbehagen, richtte vragen tot hem, zooals alleen iemand dat kon, die van hetzelfde gevoelen was, glimlachte goedkeurend bij zijne antwoorden, en kwam allengs in eene betere luim en meer opgewekte stemming. Het was alsof hij verstrooiing zocht en die ook had gevonden. Het bevallig Latijn van Paul en zijn Grieksch uit de school van Melanchton gevielen Philips, den man van smaak en letteren, in zoo hooge mate, dat hij met zijn gewone onstuimigheid uitriep: »Bij den hemel! en ze zouden willen, dat wij zooveel geletterdheid en zooveel fijne kunst der taal versuffen lieten en versmachten op de wijze van Tantalus, te midden van ons lief