Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/295

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

die hem recht gaf, Paul’s vrome standvastigheid in zijn geloof langer op de proef te stellen tegen zijne kinderliefde.

De jongeling wist dan nu voortaan, maar het verging hem met die kennis, als met alle andere kennis: zij scheen hem niet gelukkig te maken; want het was een beschroomde en treurige blik, dien hij voortaan naar den Bisschop opsloeg, als deze hem zijnen zeer lieven neef noemde; en hij moest nu wel volkomen overtuigd zijn van de noodzakelijkheid zijner gevangenschap, want hij gaf zijn woord om geene poging tot de vlucht aan te wenden, zoo men hem meerdere vrijheid liet, en schikte zich in de voorwaarde, om als een voornaam Geldersch krijgsgevangene te worden aangemerkt.

Sinds dien dag had hij de vrijheid, op zelf gekozen uren in den slottuin rond te wandelen. Ruime lucht en beweging waren hem hoogst noodig. Gebrek aan beide had reeds vrij nadeelig gewerkt op zijn gestel, hoogst vatbaar en teer; eene lichte kuch, die hem gewoonte geworden was, en waarop hij niet achtte en eene hooge prikkelbaarheid van zenuwen waren er de gevolgen van, die hem zelven in het minst niet ontrustten; hij genoot slechts de voordeel en van zijnen nieuwen toestand zoo dankbaar, als hij het konde, bij al het smartelijke, dat hem drukte, en met de lijdelijke overgevendheid van wie niet meer hoopt en zich in zijn lot heeft geschikt. Een vertrek van den Slotvoogd, dat een vroolijk uitzicht had op de lachende landouwen en dat zon en licht toeliet, in zoover hooge boogvensters, het gedoogden, was hem ingeruimd geworden, en uren lang stond hij in de breede vensterbank, het voorhoofd vastgedrukt tegen de witte glasschijven, en staarde met dat onbeschrijfbaar weemoedige heimwee naar vrijheid en werkzaamheid, dat zoo tergend den gevangene aangrijpt, naar de bevallige rivieroevers; zag, hoe de koele Vecht zich kronkelde door het landschap; oogde de glansrijke bochten na, die zij vormde en die schenen als schitterende eerebogen van geslepen staal of mat zilver; naar de grillige spelingen des lichts, neergeworpen op het kleurig veldtapijt; bespiedde de visscherspinken en marktschuiten, die heen en weer wiegelden op het Horstermeer; of telde de eilandjes, die zij schiep, als de stroom zijn vloeiend zilver uiteen