Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/315

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

onder gezet bij wijze van handteekening.” Zonder spreken rukte Karel het doosje open en las… niet lang toch, want Bertmann zag hem besterven, wankelend, krampachtig om zich heen grijpen, en snelde toe om zijnen arm te leenen. Inmiddels naderde het gevolg, gelukkig voor den armen krijgsman, die meer verlegen was met den onmachtigen Heer, dan vroeger met al de macht van zijnen toorn. Bij het zien van zijnen stoet kwam Egmond de bezinning terug; haastig sprak hij een hol: »Zwijg, Bertmann!” tot dezen, en besteeg zijn paard zonder iemand der zijnen iets te zeggen; maar zijn gloeiend oog en zijn gelaat, van verkropte aandoening verwrongen, waarschuwden hen: »vraagt mij niets.”

En daar was er geen zoo stoutmoedig, dat hij vroeg; maar allen hielden voor zeker, dat Gelder en Zutphen aan de Bourgondiërs verloren waren.

Nog dien eigen dag werd Bertmann bij den Hertog geroepen. Toen eerst liet de laatste zijne hartstochten ongebreideld los, de vassal, die hem kende en zich op zóó iets had voorbereid, rilde later nog bij de herinnering van wat hij bij dat onderhoud hoorde en zag. Op nieuw kreeg hij bevel tot eene reize naar Vlaanderen; maar nu niet als vriendelijke bode bij eene geliefde vrouw. »Gods vloek en die der Heiligen ruste op haar, gelijk zij zich die toegezworen heeft!” sprak hij van Maria; »ik vergeef haar nooit,” en met vreeselijke bedreigingen verbood hij, door woord of daad, harer hem te herinneren.

Het werk van den trouwen knecht was nu Karel’s zoon weg te schaken uit de handen, waaraan Maria hem had vertrouwd. Zijn bloed mocht niet afhankelijk wezen van Bourgondië en het zou zeker Maria eene grieve zijn, har.en zuigeling in zijne macht te weten; zij zoude beven voor het lot van het kleine schepsel, al ware zij slechts zooveel moeder als eene tijgerin: dat zoude ten minste een zweem van wraak zijn. Maar toch, den kleinen Paul wilde hij niet zien, noch zelfs kennis hebben, waar hij leefde, zoolang het beeld der eedschenderes nog zoo frisch in zijn geheugen stond. Bertmann moest hem voedstervader zijn; zou de middelen hebben tot zijn onderhoud, zou hem brengen waar hij wilde, nooit hem zijne moeder noemen en zijnen vader