Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/333

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gevraagd werd, maar die niet zich zelve had afgepijnigd om onnatuurlijke offers uit te vinden, en hetgeen meest strijdig was met haar hart, zich als plicht op te dringen; zij had moeite, om zich in te denken in de verwarring van deze ziel, maar toch meende zij niet te moeten zwijgen.

»Dat is verbijstering,” sprak zij, »die u het hoofd verwart en opzet tegen uwe eigene natuur. Door zulke vroomheid is de Heer niet gediend; een geloof, dat zóó strijdt tegen de menschelijkheid, is geen gezond geloof. Wat is der vrouwe eerste plicht, dan haren man lief te hebben en hem aan te hangen? En wat is meer natuurlijk, dan dat men beeft voor wat hem dreigt, dien men liefheeft, dat men wenscht afgeweerd te zien wat hem schaden kan! Ga gerustelijk ter inzegening, vriendinne mijne! de Heer wil niet, dat men zich perst om te bestaan tot wat zoo strijdig is met het gemoed: wien men mint niet te beminnen, schoon het geoorloofd is en wel betamelijk. Waarom zou de echtliefde niet samen kunnen gaan met die voor den Hemel? Ik oordeel dat eene vrouw in het hylik zonderdat wel genoeg plichten op zich neemt, en zware, die zij, ter eere Gods vervullen kan; en waarvoor zou het zonde zijn, dat gij u toebidt om vreugdig te leven en ongestoord, met uwen uitverkoren vriend? Lacy!” en men zag het der Jonkvrouw van Lauernesse aan, hoeveel het haar kostte, ten troost van eene andere zich boven eigen smart te verheffen, en al de snerpende gewaarwordingen, die haar met zóó te spreken telkens aangrepen, als met geweld ter zijde te zetten, »lacy! zoo uw broeder niet onverdragelijk ware geweest voor mij, ik had niet geaarzeld hem trouwe te houden en liefde te geven, zelfs al ware hij bij het oud geloof gebleven, en de Heer zou het mij niet tot zonde hebben aangerekend……”

Zeker moet de Utrechtsche niet veel geluisterd hebben naar het woord van hare gezellin, want zij viel haar in de rede, sprekende tot zich zelve als eene, die den gang harer eigene denkbeelden heeft gevolgd.

»Het was wel aan mij, Aernoud te vermanen! het was wel aan mij, Hugo te berispen, ik, die mijnen God en Zijne leere verloochenen zou om een mensch!…” riep ze met smartelijk zelfbespotting.