Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/346

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

uitvaart van Heer Philips, als hij te Wijk zal worden bijgezet nevens den zaligen Heer David, zijnen broeder; dus bidde ik, laat de toebereidselen in de kapel niet vergeefs zijn,”

»Dat zullen ze niet,” sprak nu Jan van Woerden, vooruit tredende, terwijl zijn vader Johanna bij de hand binnenvoerde, »dat zullen ze niet, wij zijn allen bereid.”

Dien grijsaard, van Woerden’s vader, hebben wij meer onopgemerkt gelaten, dan hij het verdient. Wel droeg hij de zilveren eerekroon der grijsheid; maar hij was vrijgebleven van de sufheid des ouderdoms, die hem niets had gebracht dan het kalmer beraad van den rijpen leeftijd, die over het onstuimige vuur der jeugd heeft gezegevierd. Even gezond van hoofd, als groot van hart en helder van blik, was hij, ongeacht een scherp onderscheid van maatschappelijke positie, de vriend, de gemeenzame vriend geworden van Erasmus. Deze historische waarheid te zeggen, is wel zijne beste lofspraak. Men kan het hoogste verwachten, van wie met zoo hoog eenen geest in de overeenstemming der vertrouwelijke vriendschap heeft geleefd. Het was zekerlijk met opzet en met diens raad dat hij zijnen zoon tot den priesterstand bestemde, in eenen tijd, toen die stand zoo diep was gezonken in de achting van helderzienden. Die zoon moest iets beters worden, dan een dienaar van Pausengrootheid en een verduisteraar van ’s volks beste schatten. Het was dat heldere inzicht, dat oordeelkundige werken voor de toekomst, dat hem Rhodius tot meester gaf, dat de heilige vonk van verlichting in hem werd aangegloeid en tot vlam gestookt, en de zoon was geworden, wat de vader en de groote vriend hadden gehoopt. Het is zoo, zijne geestdrift had iets aangenomen van de overdrijving der dweperij; maar hooge moed en krachtig geloof in sterk vertrouwen waren ook tegelijk de kostbare vruchten van die hooge opgewondenheid, van die sterke ingenomenheid, die zich voor bezieling hield en die tot ieder offer besloten was en gereed. Het huwelijk van zijnen zoon keurde Johannes Dirks goed en noodzakelijk. Hij hoopte, dat het levensgenot hem een weinig meer aan het leven zoude hechten, en de zorg voor een wezen, dat voortaan in alles zijne belangen zoude deelen, hem iets meer tot de werkelijkheid