Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/360

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

colaas van Egmond werd hem tot ambtgenoot gegeven. Beiden schijnen door zoo ruwe handelingen en zoo overdreven gestrengheid den aanvang van hun gezag te hebben gekenmerkt, dat de Keizer, den licht gekwetsten vrijheidszin vreezen de van een volk, waarover hij slechts Graaf was, den laatsten van zijn ambt ontzette; en zijn hooge rang beschermde den eersten ter nauwernood voor eene schandelijke lijfstraf. Onder de slagen dier beide mannen was er echter in Braband reeds menig slachtoffer gevallen. Martelvuren waren te Brussel ontstoken geweest. Hendrik Voës en Johannes Esch, trouwe leerlingen van Luther, hadden moedig den brandstapel beklommen, en hun bloed was als altijd het zaad geweest der Kerk. Lichter toegevende aan eenen eersten indruk, sneller weggesleept door het voorbeeld dan hunne noordelijke landgenooten, grepen de Vlamingen de Hervorming aan, met al de geestdrift voor het nieuwe en vreemde, en met al den hartstocht der opgeruide verbeelding. Wat ginder met bedaarden, maar vasten tred, onder bedekking des geheims, voortging, met zoo weinig ergernis, als eene kalme bezonnenheid mogelijk maakte, draafde dáár in vollen ren in het heldere zonnelicht naar het doel, met onbesuisden moedwil aanstoot gevende wie zich ergerde, en brekende wat niet boog. Nonnen vluchtten uit de kloosters; wat monnik heette, geraakte in eenen doodelijken haat; de Geestelijken zelfs werden met baldadigen spot bejegend op de openlijke straat, en vaak genoeg mishandeld of met woestheid gedreigd. Dat waren de gevolgen van eenen eersten tegenstand, die van,de zijde der machthouders nieuwe en scherpe maatregelen, zoo niet vorderden, dan ten minste wettigden. Ook in het bezadigder Holland werden de plakkaten, schoon vernieuwd en herhaald, gehouden als nutteloos beschreven perkament, sinds geen van Hulst en Egmond meer dáár waren, om hunne straffe beteekenis gevoelig te verklaren en aanschouwelijk te maken. Landvoogdes en Keizer hadden zich met elkander beraden, en den gehaten Brabander zou men op nieuw, en nu onverbloemd gewapend met het zwaard der inquisitie, zien optreden voor de oogen van Nederland. Maar dat er rechtvaardigheid geëischt werd, en geene nuttelooze wreedheid, besefte de keizer, die