Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/371

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Wij hebben Utrecht ter zijde, Mejonkvrouw; zoo ge het hoofd omwendt, ziet gij de Witte Vrouwenpoort.” (Zij waren op den Bildschen straatweg).

Ottelijne herkende duidelijk het steenen kruis, opgericht ter gedachtenis aan Nicolaas van IJperen en Gerrit van Noordwijk, door Walraven van Brederode op die plaats vermoord.

»Gij voert mij naar Lauernesse, Heer Bakelsze!” vroeg zij weder, schuw naar hem opziende.

»Ik breng u, waar het u goed zal zijn,” antwoordde hij, met die kortheid, die aan verdere vragen een eind maakt.

De arme begreep wel, dat zij geene betere opheldering verkrijgen zoude; zij zuchtte en zweeg. Zij begon zich te verliezen in gissingen, wat toch zijne bedoeling kon zijn met deze schaking; zóó toch was het te noemen. Geen oogenblik kwam in haar op, te twijfelen aan de waarheid van zijn woord, dat hij haar redde van een dreigend gevaar; want zóó zeer kon levensverdriet den adel van zijn hart niet verdorven hebben, dat hij een logenachtig voorwendsel geven zoude aan eene daad van geweld; dat hij haar onder schijn van zorg weg zoude rukken van eene plaats, waar ze veilig was, om haar aan gevaar of onheil prijs te geven. Zoo was niet Aernoud, die veeleer, als hij zich reden dacht tot toorn of wraak, haar zijn zwaard in het hart zoude drijven, terwijl zij omringd was van al hare dienstmannen; maar zelfs, wat hij goed noemde, kon weinig van hare keus zijn; hunne begrippen van wat heilzaam was en verkieslijk, moesten zeer uiteenloopen, en zij begon het er voor te houden, dat hij wel alleen het gevaar harer ziel kon bedoeld hebben, toen hij haar aan eene vergadering van Lutheranen onttrok. Maar hij moest haar immers daarin toch reeds verloren gegeven hebben, en het was niet na jaren, die daartusschen lagen, dat hij nog wanen kon, bij den voortgang, dien de nieuwe leer maakte, haar voor het eerst in zulk eene bijeenkomst te vinden. — Doch, hoe ook, die zorg, die belangstelling troffen haar. Had hij zoolang buiten haar geleefd, om nu tot haar terug te komen, dan moest daarvoor eene reden zijn: had het ongeluk hem misschien verdraagzaamheid geleerd? maar, waarom dan die sombere, kort afgebeten