Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/380

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dezelfde ommezwaai van het lot, die u zwak maakt in het midden van uwe macht, heeft mij opgeheven en groot gemaakt naar wensch en streven. Ik ben niet meer de poorter, die zijnen rang moest houden van de jongste uwer liefde en wien de liefde alleen dat denkbeeld verdragelijk maakte; ik ben de gelijke der Edelen geworden; nooit zal ik twintig voorvaderen tellen met gekroonde wapenschilden, maar ik zelf, ik alléén, ben de stamvader van mijn adellijk geslacht, dat luisterrijk genoeg aanvangt, om tot het hoogste te klimmen. Ik ben Spaansch Hidalgo; de Heer Koning gaf mij den ridderslag te Madrid, de eereketen zijner gunst, en genoeg inkomsten, om mijnen rang op te houden met eere. Men noemt mij ridder van St. Jacob en Heer van Viterbo! Als Nederlander verzaak ik mijn vaderland niet; maar ik ben een aangenomen zoon van Spanje, en Spanje heeft getracht mij te vergoeden, wat ik in Nederland verloor. Aernoud Bakelsze bestaat niet meer; vergeten zij met hem, wat jammer hem heeft gedrukt! de vrouwe van Lauernesse sterve als hij en vergeten zijn met haar de dolingen harer jeugd en eenzaamheid, en de vrouwe van Viterbo vange een nieuw leven aan met eenen gemaal, wiens naam reeds haar beschermt tegen verdenking, wiens macht haar veiligen zal tegen onheil en wiens liefde haar het leven zoet zal maken en zalig. Wilt gij dat, Ottelijne! wijt gij een einde maken aan ons beider lijden?” begon hij, op éénmaal weer den toon van innemende teerheid hervattende, waaruit hij trapsgewijze vervallen was tot dien van strenger ernst, en tegelijk haar dichter naderende: »Wilt gij dat, Ottelijne? wilt gij vergevend zijn en zachtmoedig en u voegen naar mijne bede?”

»Ik durf nauw begrijpen, waar gij op doelt, Aernoud,” antwoordde zij zacht en aarzelend, »want ik vreeze, uwe bede heeft eene voorwaarde… die… ik wel besloten ben niet te vervullen,” voegde zij er vaster bij. Toen hij daarop zweeg, hervatte zij: »En zoo niet, Heer! meent gij dan, dat uwe redenen mij bewegen zullen uit zelfbelang? Veeleer afschrikken.

»Ik beken het u. Mijne liefde is groot en belangeloos, zij wil geene bijgedachten. Zoo de gevaren, waarmede gij dreigt en waaraan ik geloof, op handen zijn, en mij treffen moeten naar