Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/382

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Heilige God! en uwe verwanten zijn dáár; Laurens, uw schoonbroeder! Uwe eigene zuster Johanna! Wat zal er van hen worden!” Hij kromp pijnlijk inéén en zijne lippen verbleekten; maar hij antwoordde dof en plechtig: »Ze zijn in Gods hand en in die van hunne rechters.”

»En mij wilt gij redden!” riep zij blozende onder hare tranen en getroffen door dit sterk bewijs zijner liefde.

»Met overtreding van mijnen plicht,” sprak hij somber, en, voorover leunende op de tafel, drukte hij beide handen tegen het hoofd, smartelijk uitroepende: »O! ik moest, Ottelijne, ik moest; kon ik U ombrengen, ik, met eigene hand!”

De Jonkvrouw was als buiten zich zelve van radelooze onrust en smart, ze wist niet om wien ze het meest moest treuren. Ook Paul was dáár geweest, hij zoude gepredikt hebben na het avondmaal; ook Enriquez, haar jonge neef, door haar het moeder. lijk opzicht ontvoerd en voor het eerst bij de plechtige samenkomst ingeleid, en als de strenge wet moest worden nageleefd, zoude een gruwzame dood hun deel zijn, en ze kende er onder hen, die moed hadden martelaren te sterven. — En dat had Aernoud hun aangedaan, die Aernoud, die haar liefhad, dien zij beminde. O! ze was opgesprongen, handenwringende van angst, maar toen ze hem zag, ook overstelpt door eene onwillekeurige aandoening, en toen zij gevoelde, hoeveel zij nog bij hem gold, greep zij weder moed, en zijne knieën omvattende, bad ze vleiend en met krachtige woorden voor het behoud van hare geloofsgenooten en vrienden.

»Hun lot is reeds buiten mijne macht, en zoo ik het konde, ik mocht ze niet helpen, noch wilde het…”

»Ik wil met hen sterven,” hernam Ottelijne, moedeloos opstaande. »Heer! ik wil niet de éénige gespaard blijven in zóó grooten nood.”

»Niets meer daarvan, Mejonkvrouw!” antwoordde hij gebiedend, en daarop zachter: »Neen, eenig geliefde; gij zult leven, leven voor mij, en mijne schuld niet bezwaren en de hoop niet beschamen, waarmede ik u redde, en de Heiligen niet verzoeken, die niet tweemaal eene uitredding ten beste hebben voor wie onberouwelijk is. Luister. Ik heb u eenen dienst bewezen, ik vraag