Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/396

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bloed; meest allen, die hem lief hadden moeten zijn, waren dáár bijeen… ook de jonkvrouw van Lauernesse… die sinds dien dag spoorloos is verdwenen. Sommige meenen dat ze zich verwijderd heeft vóór de preek; maar dat was ongerijmd en nauw denkbaar van haar, die aan Paul’s lippen hangt, als ware hij de Heilige Apostel zelf, wiens naam hij voert; anderen vreezen, en dat heeft beter schijn, dat ze in de opschudding van haren edelknaap verwijderd werd, en dolende, door eenig geloofsvijand of afgedankten vrijer is opgelicht geworden, gelijk zij er velen heeft. De man, die ons gewaarschuwd heeft, was een knecht van Bakelsze, Berthold, die…”

»Kan het zijn, Berthold!” riep Aafke, »een knecht uit ons huis…” Dit waren de eerste woorden van deelneming, die zij gaf aan dit verhaal.

Met de hand het hoofd steunende, had zij geluisterd, en slechts korte uitroepen van schrik, verwondering, blijdschap had zij geuit, en altijd met eene pijnlijke gedwongenheid, die toonde, hoe weinig zij op haar gemak moest zijn in de tegenwoordigheid van haren man of bij zijn verhaal. Nu echter werd haar het verder spreken belet door een heftig geklop aan de voordeur. Laurens stond op, om te zien wat dit zijn kon; maar reeds had Thomas geopend, en een man stortte ademloos binnen en wierp zich neder op hunne zit te nevens de tafel, met de bede: »Bergt mij. voor vervolging!”

Het was Johannes van Woerden, die dus schuilplaats vroeg. Geheel zijn voorkomen duidde uitputting aan en vermoeienis; zijne kleederen waren gescheurd en met slijk bespat; zijn hoofd was ontbloot: de gitzwarte haren dropen van een vocht, dat geen water was, en in groote perels stond datzelfde vocht op zijn verhit voorhoofd. Hij hijgde van afmatting en snakte blijkbaar naar adem en naar lafenis. Aafke week met eenen flauwen kreet naar de andere zijde van het vertrek; Laurens, integendeel, naderde, en bood hem eenen volgeschonken beker.

»Om ’s Hemels wil; zwager! wat port u tot zulk eene vlucht? zijn uwe vervolgers nabij?”

»Zoo nabij, dat alleen het twijfellicht van de schemering kan belet hebben, dat ze mij hier zagen ingaan…” antwoordde