Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/399

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat de rechtvaardiging zelve mij tot eene veroordeeling zal worden bij eene rechtbank, wie de onschuld in dezen de grootste schuld zal zijn, wilde ik u en de lieve broeders van Amstelredam nog een woord van afscheid en vermaning toespreken, aleer ik mij ging overleveren. Op weg hierheen, terwijl ik in het naaste dorp wat verkwikking nam, werd ik herkend door eenen van des Schouts speurhonden, die mij gevankelijk wilde meevoeren, zich houdende of hij er toe gerechtigd was; zijne metgezellen ondersteunden zijn opzet, maar de waard van de herberg gaf mij de gelegenheid te ontsnappen; nevens de Muiderpoort echter haalden ze mij weder in en ruiden eenigen van het kleine volk tegen mij op, dat met groot misbaar en dreigementen mij achtervolgde tot hiertoe……”

Dat ze de vervolging nog niet hadden opgegeven, bleek uit een stormachtig gerucht van menschenstemmen en stappen, dat onder dit verhaal telkens nader kwam en nu met wilden spoed voorbij ijlde…

Allen luisterden eene poos met ingespannen belangstelling.

»Hoe blijft gij dus schroomvallig en verslagen ter zijde staan, vrouw Cornelisz!” vroeg Jan van Woerden daarna, terwijl hij Aafke aanzag. »Wees welgemoed: veeleer geve ik mij willig over, dan dat er onheil op u komen zou door mij!”

»Johanna! mijne arme zuster! hoe is het haar?” vroeg de aangesprokene, zonder rechtstreeks antwoord te geven op zijn aanbod.

»Wel en veilig gehuisvest bij een vroom en eerwaardig gezin te Woerden. Zij wilde mij volgen, en het heeft moeite gekost, haar tot blijven te bewegen — Zoo ik mocht komen te vallen, gedenkt harer dan, met liefde en zorg. Zij was mij eene overwaarde en zeer geliefde echtgenoote, en hare trouw was mijn beste aardsche goed; ook heb ik met haar drie weken lang de zoetheden des levens gesmaakt, eer deze verdrukking over ons gekomen is. Meer goedertierenheid van God, dan waarop het eenen mensch, als ik was, vrijstond te hopen Ook ga ik gesterkt en gemoedigd voorwaarts den weg op, dien Hij mij leiden wil, Hem dankende en prijzende voor Zijne goedheden, die vele zijn, en gereed…”