Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/400

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Weêr was de joelende volkshoop teruggekeerd. Ditmaal hoorde men het verward gedruisch van hunne nadering…… van hun stand houden vóór het huis van Cornelisz.

»Dat zijn de vervolgers,” sprak van Woerden. »Ze zoeken mij hier.”

»Waar u te bergen?” sprak Laurens, nadenkend rondziende, »zeker dringen ze in dit huis!…”

»Zoo het niet zonder grooten overlast geschieden kan, dan ga ik…” begon Johannes.

»In die spinde, vrouw!” hernam Laurens, met een verhelderd oog, »zij is ruim en diep; zoo gij uw vrouwelijk tuig daarin ter zijde werpt, zal er plaats zijn zonder hinder… gij sluit die en…”

»Heiligen des Hemels! neen!” gilde Aafke, haren gade afwerende, die reeds het meubel naderde…… »Mijne beste pronkgewaden van damast en zilverlaken zijn daarin,” voegde zij er langzaam bij, als viel haar die rede voor hare weigering nu eerst in.

»Liefdelooze Christin!” riep Cornelisz, door eene weigering om geen hooger belang, tot het uiterste gebracht, »die aardsch goed meer bemint, dan uws broeders veiligheid.”

»Veilig is hij dáár niet,” riep ze met doodelijke onrust in het oog en met den hoogen blos der wilde overspanning op de wangen, en plaatste zich vóór hare kast met uitgestrekten arm, als had die zwakke arm, die reeds krampachtig trilde, een bolwerk kunnen zijn tegen hunnen wil.

»Laat af uwe vrouw tot iets te persen, dat haar nood doet,” riep de Woerdenaar; »zóó onwaardig eene schuilplaats kies ik mij niet. Mocht gij een en uittocht weten, waardoor ik mijne vlucht vervorderen kon, zoo wijs mij die, en zoo niet… De Heer kan mij bewaren, ook te dezer ure, of in hunne handen geven, naar het Hem goeddunkt. Ik berust!”

»Mijne vrouw kan gelijk hebben,” hervatte Cornelisz, »eenen dergelijken schuilhoek doorzoeken ze zeker…”

Een woest geklop aan de huisdeur bewees nu, hoe zeker de vervolgers naderden.

Laurens sloeg een smal kruisraam open, dat uitzicht gaf op