Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/436

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

heid van Griete’s woord; terstond knielde hij neder bij het hoofden-eind, en gaf zich lucht in onstuimige wanhoopsklachten, zonder iets te zien, zelfs niet zijne moeder, die zich toch nederwierp aan zijne: zijde, haren rozenkrans greep en het gebed voor de doode begon. Gnapheus, tot wien de treurmare nu ook was doorgedrongen, kwam zijn ernstig woord der droefheid en verwondering voegen tusschen de luide klachten van Enriqnez en Griete.

»Weet niemand hoe het haar is aangekomen?” vroeg hij.

»Dat weet alleen de Heere!” sprak Griete. »Ik kan wel zeggen, hoe het mijne meesteres is vergaan bij mijn weten. Nadat ze hare zaken had afgemaakt, die haar bezwaarlijk en zuur moeten gevallen hebben, te oordeelen naar de diepe mistroostigheid, waarin ze vervallen was, kwam mijne wellieve Jonkvrouw in dit haar slaapsalet; terstond heette ze mij al hare sieraden bijeen te zoeken en te bergen in het kistje, dat dáár nog staat, zooals ik deed. After na moest ik haar helpen bij het wisselen van hare daagsche kleeding voor een overkleed en regenfalie van steviger en minder sierlijke stoffe. Het was wel blijkelijk, dat ze gansch moede was, want ze wierp zich in hare zit te en eischte eene teug kruiderwijn, die ik ook bracht, zooals vrouw Teresia weet, die mij den eigen beker van onze meesteres gevuld langde van de credenztafel. Gezegde mijne Jonkvrouw dronk herhaalde reizen, zeker in verstrooiing, want ze keek altijd met starre oogen recht vóór zich, als eene, die in den slaap wandelt. Ik bad haar liever luid op hooren krijten; daarop was het of ze eensklaps weêr bij zinnen was, want ze zeide tot mij, goedig en vriendelijk, als altijd: » »Griete! ik verreize van mijn Huis… voor langen tijd vreeze ik, gij zult mij vooreerst niet volgen, maar daarna als ik zelve wete, waar de Heer mij heenleiden zal; neem tot geheugenis van mij de armbanden en hangers, die ik altijd gedragen heb, en mocht ik niet keeren… kind! houd u bij uw geloof… ik geef er veel voor, en toch, het rouwt mij niet… schoon ik voel wat ik geef! Keere ik niet Griete! zoo zijt gij verzorgd in mijn testament, gelijk ook de anderen.” ”

»En rijkelijk! dat is waar,” sprak Teresia tusschen de tanden.