Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/486

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gedronken van eenen zijner zonen voor de gezuiverde Evangelieleer. Eene doffe stilte onder het volk, dat met ingehouden adem had toegezien en geluisterd, getuigde, hoe het de vrome woorden had opgevangen, en hoe de standvaste volharding van den martelaar begrepen werd. Die stilte, die kennelijk geene vrees was, of misschien ook wel een luidsprekend gevoel in hun binnenste, bracht de geloofsrechters tot het besluit, om voorshands het beraamde bloedtooneel met Bernardus en de overigen niet voort te zetten. De Dominikaan moest teleurgesteld zijn, hij had die uitkomst niet gewacht. Toen de Bakker’s laatste snik wegvloog van zijne lippen, hief eene vrouw, gedrongen nabij de houtmijt, de handen biddend op naar boven. Bleek was haar gelaat, maar op haar voorhoofd gloeide eene onuitsprekelijke geestdrift; hare bezielde oogen blikten heen naar den afgemartelde, en ze riep smeekend tot God: »Heere God! hoe mij de dood nu welkom zou zijn, alleen geef mij te sterven als deze!” — »Het heeft schijn, dat de vervulling van dien hartewensch nabij is, vrouwken! ik heb bevel u ten kerker te leiden,” riep eene stem achter haar, die het woord bij de daad voegde. Het was Johanna Bakelsze, die men wegvoerde.

Ik heb gesproken van den eersten martelaar, zoo ik meen, met de warmte der bewondering; het is, omdat ik, als Protestante, geloof, dat hij het offer gebracht heeft aan eene waardige zaak. Zijn er onder mijne lezers, die van een ander gevoelen zijn, ik dwing niemands overtuiging; ik weet met hen, het beslist niet voor een denkbeeld, dat het zijne martelaren, heeft; daar is geen godsdienststelsel, hoe wonderlijk samengeflanst, door menschelijk vernuft of dweperij, dat niet zijne bloedgetuigen heeft gehad, of dezulken, die moed en ijver hadden het te worden; alleen voor de standvaste trouw van dezen Pistorius, voor zijn ongeschokt geloof in den God zijner aanbidding, voor zijn belangloos vastkleven aan wat hij waarheid hield, voor dat leven, dat hij er voor gaf in eenvoud des haften en zonder pralende gemaaktheid, vraag ik van allen, ook van wie houden dat dit alles aan eene dwaling werd geofferd, denzelfden eerbied, dien ik zelve nooit weigeren zoude aan iederen martelaar, voor welke overtuiging ook gestorven.