Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/49

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verward en onduidelijk beantwoordde, overtuigden mij maar al te zeer, dat er op haar een schrikkelijke blaam rustte, dien hij uit medelijdende verschooning voor mij verzweeg; dat mijne rust en misschien zelfs de hare het voor mij noodzakelijk maakte, haar als eene afgestorvene te beschouwen, en… o Enriquez! gevoelt gij het, wat daar grievends in ligt, aan eene moeder anders te moeten denken dan met eerbied, haar niet te houden voor het hoogste en reinste, dat de Schepping kent; in haar niet het toonbeeld te zoeken van elke deugd!”

En Paul hief de zielvolle blauwe oogen, glinsterend van weemoed en van tranen, tot zijnen jongen toehoorder op. Deze had hem begrepen; hij drukte hem met innigheid de hand, en voegde er eenigszins aarzelende bij: »en toch zijn niet alle moeders een kort begrip van alle deugden; want dan zoude de mijne…”

»O! spreek zóó niet: in den Naam van Jezus Christus, uwen Zaligmaker en den mijnen, geloof dat zoolang gij kunt: blijf lang twijfelen, ik kan het niet meer: daarom ook is zij voor mij de doode, van wie men zwijgt, zoo men het goede niet weet te zeggen. — Mijn vader moet een groot en machtig Heer zijn, die toenmaals leefde aan het Bourgondische Hof, die vele rampen moet gehad hebben, en bovenal vele vijanden; meer zeide hij mij niets, dan alleen, dat hij zeer kort na mijne geboorte van zijnen Heer werd gescheiden, om mijn verpleger te worden. Hij schijnt mij, op last van den vader, aan mijne moeder te hebben ontschaakt. Hij heeft mij in het dorpje Schwina verborgen, waar eene gehuwde zuster van hem leefde, die mijne voedster werd. Door de zucht naar een woelig, en zwervend krijgsmansleven verleid om op nieuw gevaren, gewoel en oorlogsrumoer op te zoeken, verliet hij zijne geboorteplaats, om eerst vijftien jaren later naar Schwina terug te keeren en er niemand van de zijnen meer te vinden, niemand, zelfs niet het kind, zijnen zorgen en toevoorzicht aanbetrouwd! Hij zelf, als krijgsman door de landlieden met achterdocht beschouwd, was voor de meesten hunner een vreemdeling; een der anderen zeide hem, dat zijne zuster, weduwe geworden, zich van hare woonplaats verwijderd had, zonder iemand kennis te geven van