Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/50

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het oord, waar zij heen trok. Radeloos wanhopend was de arme man, die te laat inzag, dat hij eenen duren plicht had veronachtzaamd. Hij waagde het niet terug te keeren tot zijnen meester, die hem strenge rekenschap zou hebben afgeëischt: en toch, zijn geweten plaagde hem nog meer dan zijne menschenvrees; maar, zooals het met zwakke verstanden en kleinmoedige zielen dikwijls gaat, in plaats van zijne krachten in te spannen om een onwillekeurig verzuim te herstellen, begon hij zich door stoute, roekelooze ondernemingen, waarbij de rechten der menschbeid en de geboden Gods beide geschonden werden, te bedwelmen en te verharden tegen de luide aanklacht in zijn binnenste; met één woord, hij begaf zich onder de woestelingen, die Duitschland ter plaag waren, onder den naam van den Zwarten Hoop. Na de verstrooiing van dat bloedige krijgsmansverbond, doolde hij zwervende als een vogelvrije rond door de Duitsche Keizersstaten; zoo ook bevond hij zich hier, waar hij zich eene schuilplaats gekozen had, ten koste van de arme bewoners; hij had nu nog slechts ééne uitkomst: die namelijk, om veilig de Italiaansche grenzen te bereiken. Het was mij wel bitter, den man, die zoo liefderijk voor mijne eerste levensbehoeften gezorgd en zoo getrouw de wacht gehouden had bij den zuigeling zonder wieg en bij den jonggeborene zonder ouders, tot zulk eenen lagen staat van zedelijkheid gezonken te zien, mij van hem te scheiden na eene zoo korte hereeniging, zonder de hoop of zelfs den wensch van een weder-ontmoeten; maar het schijnt in den raad der Voorzienigheid besloten te zijn, om mij al de gevolgen eener geheimzinnige geboorte trapsgewijze te laten ondervinden, en Zij wil altijd het beste. Ook heb ik mij onderworpen zonder morren, toen ik van den goedhartigen, maar ruwen man afscheid nam, van wien ik zelfs mijn vaders naam niet mocht hooren; want hij had met eenen plechtigen eed beloofd, mij niet willekeurig en zonder voorkennis van dezen met het geheim mijner afkomst bekend te maken. Echter had hij een monnik, wiens naam hij mij noemde, in een oogenblik van innige verslagenheid, toen eene zware wonde hem het graf nabij bracht, alles, wat mij betrof, toevertrouwd. Deze monnik had toen beloofd mijnen vader in te lichten, en zoo mogelijk mij op te