Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/51

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

sporen, om goed te maken wat Bertmann kon bedorven hebben. Nog noemde hij mij Heer Philips van Bourgondië Bisschop van Utrecht, als iemand, in wien ik zeker eenen beschermer zoude vinden, zoo ik hem het reliekdoosje te zien gaf; maar hoe zoude ik, arme Duitsche jongeling, ooit tot eenen zoo doorluchtigen Kerkvorst kunnen naderen! Mijne éénige hoop was dus voor mijne aardsche belangen gevestigd op het uitvinden van dien monnik, die zooveel voor mij zijn zoude. En zie, eene Goddelijke bestiering leidde mij als aan de hand tot hem. Na menig gevaar, — want ik achtte het beneden mij, mijne betrekking tot den gezegenden Luther te verbloemen, — kwam ik eindelijk te Wittenberg terug. Ik beraadde mij met den edelen Leeraar Melanchton over een plan, dat ik gevormd had. Vast in mij was, het besluit; om, in navolging van onze eerwaarde voorgangers, de zuivere leer des Evangelies te prediken, en manmoedig het woord te voeren tegen de misbruiken der Kerk. Het veld, dat bearbeid moest worden, was ruim en breed; de oogst kon heerlijk zijn. Niet iedere aarde was goed; maar beter geschikt dan eenige andere was de grond van Holland, die daar lag als een omgeploegd veld, gereed om het goede zaad te ontvangen. Want waarlijk, de geest van dit volk is vrij en groot: het is rijp voor het licht. Met eerbiedige graagte werd hier alles ontvangen, wat de Hervormers nuttig achtten den Christenen te verkondigen. Op Holland was lang reeds hun oog gevestigd. Joan Busscher, vroeger Capucijner, nu een vurig en ijverig prediker des Woords, was in mijn afwezen heengezonden naar dat Graafschap; nóg vertoefde hij te Embden, bij Edzard, Graaf van Oostfriesland, die met de leer der Evangelischen hoogelijk was ingenomen.

»Bertmann’s woorden deden mij naar Utrecht verlangen. Melanchton vond mijnen wensch billijk genoeg, om dien in te willigen: er werd besloten, dat Busscher mij tot medehelper zou zijn; men schreef hem, mij te Embden af te wachten. Gij kunt u een denkbeeld maken van mijne begeerte om dien man te ontmoeten, als gij weten zult, dat hij denzelfden naam voerde als de monnik, mij door Bertmann aangeduid, en zeker dezelfde — persoon wezen moest. Het is zoo, mijn hart was nog verdeeld