Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/490

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ven? Dat Pater Vincent, hoe gelukkig ook bij de ontdekking der vergissing, de woede van het grauw ontkomen, toch voor de tweede maal niet waagde, een huis binnen te treden, ondanks den meester, evenwel de kans niet opgaf. maar de schroomvallige bekeerlinge, ten spijt van elke voorzorg, op andere plaatsen wist te zien, of door tusschenkomst van anderen moed en volharding deed toespreken, en dat het arme schepsel, zoekende naar den waren weg om tot God te komen, een leven leidde vol bedrog en list, waarbij zij hare heiligste plichten vergat? Nog kwamen de openbare gebeurtenissen de spanning van dezen huiselijken jammer verergeren. Er was een hevig verschil ontstaan tusschen den nieuwen Bisschop van Utrecht en den Raad van Amsterdam over de geldigheid en geoorloofdheid der heimelijke huwelijken op Utrecht’s kerkelijk grondgebied door leden van de Utrechtsche Clerezie voltrokken. De Regeering van Amsterdam had ze verworpen en een plakkaat uitgeschreven, dat ze verbood; eene treurige uitkomst voor Laurens, die alzoo het zijne openlijk misbillijkt zag. De Bisschop echter, in den blinden toorn van den beer, die de korven omwierp, vergetende, dat het Bisschoppelijk gezag op zijnen hoogsten glans had gestaan, begon met de straffe wapens van ban en interdict te strijden tegen dit bevelschrift, en wilde dat herroepen zien en voor altijd uitgewischt uit de registers der stedelijke ordonnantiën; maar de stad Amsterdam was niet de lijdelijke dienares van eens Bisschops welbehagen; zij kende eene macht, die beslissen zou de tusschen de geestelijke aanmatiging en haar recht, en zij aarzelde niet die in te roepen: den Keizer, evenzeer de meester des Bisschors, als om duchtige redenen hare belangen gunstig. Ook eindigde het pleit voor Henricus van Beijeren met eene vernedering, zooals wel nooit een Graaf van Holland eenen kerkvorst van Utrecht in vollen vrede had durven aandoen; zooals wel nooit de laatste het van den eersten lijdelijk zou gedragen hebben. Karel V zond uit Mechelen een daagbrief aan den Bisschop en zijne Raden, waarin hup bevel gezegd wordt te zijn gegeven »op eene onordentelijke, onbedachte en krachtelooze wijze,” waarin het genoemd wordt eene verkorting van ’s Konings oppermacht en grondgebied,