Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/535

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Jonker van Gelder wendde het hoofd af met eenen glimlach. De Alchimist kwam na eene wijle terug, gevolgd van een en dienaar die velerlei artsenijen droeg, waarvan de meester iets aan Paul begon toe te dienen, onder het uitspreken van geheimzinnige woorden in vreemdluidende taal, die niemand verstond en aan wier kracht bijgevolg ieder geloofde. Deze, of wel de deugd des geneesmiddels, wekte de levensgeesten op van den jongeling, die terstond het oog vestigde op Karel van Gelder, welke nog altijd, nevens hem geknield, niet ophield hem met belangstelling gade te slaan.

Paul hief smeekend de handen naar hem op, maar zijne stem klonk zacht en aarzelend, sinds de overspanning voor matheid had plaats gemaakt: »Mijn vader! een inwendig gevoel doet mij kennen, dat ik niet vele uren met u zijn zal, sta mij eene bede toe aleer wij scheiden… ik had haar gewaagd aan den Hertog van Gelderland, zelfs al had ik geene liefde mogen vragen van den vader!”

»Spreek, jongsken! ik sta u toe, wat in mijne macht is.”

»Juist is zij in uwe macht, Heer! eene vrouw, eene edele jonkvrouw, die mijne gevangenschap deelt… zij is Stichtsche, maar zij heeft nooit misdaan tegen u…”

» Welnu! wat wenscht gij? hare vrijheid?”

»Eene vrijgeleide over uwe grenzen…”

»Wilt ge haar zien?”

Een glimp van genoegen tintelde in Paul’s verdoofd oog.

»Bertmann! die gevangene hier,” beval de Hertog.

Eene korte poos daarna zag men Ottelijne van Lauernesse binnenleiden in tegenwoordigheid van Gelderland’s Hertog, die nu de Heer was geworden van haar leven en van hare vrijheid; en van zijnen zoon, die haar de zedelijke vrijheid had aangebracht en die haar had opgeleid tot de Christelijke vernieuwing des levens. Als eene verschijning sloop ze voort, zacht en met een gebukt hoofd, eene schaduw nog slechts van zich zelve, maar toch nog niet onteigend van die der reine vrouw nog blijven, als de jaren of de smarten den blos hebben geroofd van de wangen en. den glans van de oogen en den glimlach van de lippen. Ook perste haar aanblik ook Karel den uitroep af: