Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De overigen bleven: sommigen uit nieuwsgierigheid, anderen omdat ze minder diep gekrenkt waren; enkelen zelfs boeide de uiterste grimmigheid aan de plaats.

»En de toestemming der voogden?” vroeg een bejaard Edelman, die voor zijnen zoon geworven had.

»Zal geen hinderpaal zijn voor onze wenschen,” hernam Aernoud, die meende nu te kunnen spreken. »Meester Floris Oem, van Dortrecht, zoude dit zelf door zijne tegenwoordigheid bevestigd hebben, ware het niet, dat noodwendige bezigheden hem in zijne stad terughielden.”

»En het is mij opgedragen, der Jonkvrouw de verzekering geven, dat Haar Hoogwaardige Heer Neef, de Bisschop van Utrecht, zijn zegel hecht aan hare keus, en die volkomen goedkeurt,” sprak Boudewijn van Heerte, de verloofden naderende. »Ontvang mijne gelukwenschen, meester Aernoud! en zoo de vriendschap van eenen armen Priester u tot nut en heil kan zijn bij uwe schoone vooruitzichten, neem dan de mijne, die u sinds lang was voorbehouden. Edele Ottelijne! uw oog heeft niet gezien naar het hooge, maar gij hebt gekozen in reinheid en in eenvoudigheid des harten; reinheid en eenvoudigheid zijn schoone deugden der Christelijke vrouw, die zoete vruchten brengen van rust en geluk. En gij, Heeren en Edelen! laat er geene bitterheid zijn en gramschap tusschen u en deze verloofden. Valt der weeze van Lauernesse niet hard, omdat zij zich geenen gemaal koos uit uw midden. Eén slechts onder u allen konde het geweest zijn. En zoudt gij, die nu vrienden zijt, allen elkanders vijanden zijn geworden, omdat eene Jonkvrouw maar ééne hand heeft weg te schenken? Zult gij, die de eersten des Lands genoemd wordt, niet genoeg ware Christenen zijn, om het groote gebod, »Wees blijde met den blijde! met een oprecht gemoed te volbrengen? Zou iemand uwer dezen waardigen jonkman een kwaad hart durven toedragen, omdat het gevoel eener vrouw voor hem heeft gesproken? Zou iemand uwer aarzelen hem de hand te reiken?”

Zij bleven allen zwijgen. En aan het vonkelen der oogen, en aan de gedwongen rust in de houding der meesten, was het te zien, dat het alleen eene zoo eerbiedwekkende stem als die