Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/85

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zeer zeker, goede Jonkman! ze zijn dat gewoon bij de waardschappen, en Mejonkvrouwe is droevig in het harte, dat zij het niet geven kan.”

»Ze zullen luitspel hebben,” antwoordde Paul, snel besloten en den Page wenkende; »beteren dan ik hebben de gastvrijheid en de goede spijze met zang en melodij betaald; het is een onzondig vermaak, dat beter is dan bitse twisten of vurige scherts. Enriquez! hebt gij eene luit?”

Terwijl de Jonker snel wegijlde, om aan het verlangen van zijnen vriend te voldoen, stond deze op en verzocht met innemende hoffelijkheid de vergunning, om het gezelschap een eenvoudig lied te mogen voorspelen. Dit aanbod van eenen persoon, op wien niemand had gelet, en die in. kleeding en voorkomen iets eigenaardigs en fantastisch had, dat hem wel voor eenen buitenlandschen zanger kon doen doorgaan, was eene verrassing, die eenparig en luide werd toegejuicht. Het was waarlijk de éénige wijze, om aan de algemeene ontstemming een eind te maken; ook dankte Ottelijne haren vriendelijken gast voor zijnen gelukkigen inval, met eenen blik van welgevallen, die niet voor hem verloren ging.

De kleine schikkingen waren nu gemaakt: Paul plaatste zich in het midden der ruime zaal, op goeden afstand van de tafel zette zich op een zitbankje, dat niet al te laag was, en nam de luit, die Enriquez nu bracht. Na eene zachte, klagende introductie, zong hij een der aandoenlijk treffende liederen van den Duitschen dichter Hans Sachs, zoo geëerd in zijne jeugd, in de laatste dagen van Keizer Maximiliaan en onder Karel nog niet vergeten. Het waren de roerende ontboezemingen van eenen man, die gevoelt hooger te staan dan zijn lot hem plaatste, van den handwerksman, die lijdt onder zijnen geest. Het was geen vroolijk lied, dat hij zong, geen galmend vreugdelied, dat paste bij klinkende bokalen, bij den halven roes van een nagerecht; maar toch, het boeide door eene betoovering, waarvan ieder de werking gevoelde, zonder de oorzaak te begrijpen; het was een lied, dat meer tot de ziel sprak dan tot de zinnen. Die menschen waren verwonderd, zich te voelen medegesleept tot eene aandoening