Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/105

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Eenige minuten daarna werd die wensch voldaan; Douglas trad binnen; maar in plaats van te naderen, bleef hij aan den ingang van het vertrek staan, en met den vinger op de boeken wijzende, sprak hij alleen vragenderwijze:

»Mylord! ik store u in vrome aandacht…”

»Niet meer; — ik heb mijne aandacht verricht,” sprak Leycester eenigszins kleurende. »Hebt gij?” en hij stak de hand uit, als om iets te ontvangen.

»Neen, Mylord!” antwoordde Douglas met eene buiging, »er was geen brief.”

Leycester vertrok den mond pijnlijk, en schudde het hoofd.

»Dat is onaardig; dat is verdrietig; dat is onbegrijpelijk,” riep hij met klimmende gemoedsbeweging.

Douglas antwoordde alléén door de schouders op te halen.

»U dank ik, Roger!” zeide Leycester, na eene pauze, en stak hem de hand toe, die de jonge man kuste, terwijl hij sprak:

»Wil gelooven aan mijne deelneming in uw leed, Mylord! maar zij het mij vergund u te zeggen, dat het nu heden de dag niet is om zich over deze te zeer het harte te bewegen. Het is toch niet het hoogste; het raakt het heil der ziele niet. Uwe lordschap heeft geestkracht genoeg om zich daarboven te stellen, al is de teleurstelling…”

»Het is niet enkel de lichte teleurstelling, die mij smart, maar ik ken mijne lieden daar ginder, en het moet geene kleine hindernis zijn, die haar belet aan onze afspraak te voldoen. Hebt gij te Hellevoet den man zelf gesproken?”

»En hij verwees mij naar den Briel; daar was een klein vaartuig binnengeloopen, dat brieven had overgebracht aan sir Thomas Cecil; het kon zijn, dat men deze gelegenheid had gebruikt.”

»En hebt gij dat onderzocht?”

»Uwe lordschap begrijpt, dat het mij zwaar viel, de taal niet kennende, onderrichtingen in te winnen in eene vreemde stad, waar ik wist mij aan niemand te kunnen aansluiten; toch kwam ik tot sir Thomas, die zoo hoffelijk was, als hij het zijn moest tegen een landgenoot, dien hij niet kende, en die u niet vermocht te noemen als zijn borg…”

»En…,” vroeg de Graaf met eenig ongeduld.

»Hij verschafte mij een onderhoud met den kapitein van het