Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/106

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Engelsche schip, en ik vernam, dat hij geen pakket van ’t bewuste adres had aangebracht; er waren brieven voor Lord Essex…”

De Graaf zuchtte diep: »dat is zeer ontrustend,” sprak hij, en bleef eene wijle in een somber gepeins verzonken. Eindelijk sprak hij als bij zich zelven: »Essex moet aan zijne moeder schrijven… ik wil weten, wat daarvan is.”

»Het heeft mij verwonderd, dat Uwe lordschap niet het allereerst dien eenvoudigen weg heeft ingeslagen.”

»Neen, Douglas! op dien eenvoudigen weg zou onze briefwisseling wel eens verdwalen kunnen bij de Koningin. Essex vertrouwen? neen, bij den Hemel! dat ware te veel gewaagd!”

»Hoe, Mylord! Mylady Leycester is zijne moeder.”

»Ik heb er mij nog niet van verzekerd, dat zijne liefde tot zijne moeder zoo groot is als zijne spijt over mijn vaderschap, en die knaap heeft eene eerzucht…! En de Koningin heeft een paar malen blikken op hem geslagen en woorden met hem gewisseld, die hij zoo goed begrepen heeft, dat… dat ik hem wantrouwen moet.”

’toch, Mylord! zijn alle omwegen uit den booze en de uitkomst heeft getoond, dat ook zij niet altijd de zekeren zijn. En Lord Essex zal toch zóó zwaar niet zondigen tegen het Vijfde gebod.”

»Ik weet niet in hoever Lord Essex zich gehouden acht aan het naleven der Tien geboden,” hernam Leycester met een glimlach over de vrome naïveteit van Douglas, »maar ik weet wel, dat hij dezen ochtend niet eens de eenvoudige wellevendheid had om de rust te eerbiedigen, die ik had aanbevolen. Maar nog, maar hier vooral, ben ik zijn meester, en zal het hem toonen als het zijn moet, en ook daarom moet ik niet onvoorzichtig leveren in zijne handen. En nu, weg met die grieven van de overzijde van ’t Kanaal — en van die, welke met mij gebleven zijn! In Holland heb ik op meerdere belangen acht te geven. Gij spraakt zooeven van de moeite, die u het reizen geeft in dit land, bij de onkunde in de taal; waarom hebt gij dien Vlaming niet met u genomen, die Engelsch spreekt… hoe noemt gij hem?”

»Steven Paret, Mylord! ik was niet genoeg zeker van hem…”

»Dwaasheid, gij wantrouwt alle menschen.”

»Zoo liefdeloos een Christen ben ik niet, Mylord! maar Barbara