Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/248

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Paret met u reizen! laat hij zich erkend zien als uw gemachtigde, aan het handelshuis van Shelley, — en laat hij het voortaan zijn, die u de brieven doet toekomen! zoo blijve ik er gansch buiten, die man aan mijn dienst verbonden, zonderdat hij het bemerkt, en toch genoeg om hem bij de trouwe te houden, en voor den eersten tijd is hij terzijdegesteld. Geef hem daarbij de hoop op eenige goede plaats, en bevredig hem intusschen met eene handvol Neêrduitsche munt, opdat hij niet te veel met Engelsch goud moge pralen!”

»Mylord zal gehoorzaamd worden; alléén ware het niet beter, gansch met dien man aan een eind te komen?”

»Neen, Roger! het is goed, dergelijke bruikbare lieden altijd bij de hand te hebben.”

»Mylord had er dezulken velen in Engeland, en ik meene zelfs, dat er Uwe genade enkelen van zijn gevolgd,” hernam Douglas op een toon, die aarzelde tusschen verwijt en schroom.

»Zoo is het!” antwoordde de Graaf, eenigszins kleurende, »maar zij zijn mij hier nutteloos. In Holland bedien ik mij het liefst van hen, die het land kennen, van Nederlanders.”

»Het beleid van Uwe lordschap is zeker wijsheid te achten,” antwoordde Douglas, die zich herinnerde, wat hij een oogenblik had vergeten, dat zijn heer vader nooit sterker volhardde in een besluit, dan wanneer een ander het tegensprak, »ik zal den Vlaming waarschuwen; heeft mijn genadige heer nog een ander bevel?”

»Geen ander, Douglas! gij kunt gaan.” —

En toch bleef Douglas staan, met eene aarzeling op het gelaat, die Leycester deed vragen:

»Wilt gij nog iets, master Douglas?

»Ik zoude van Uwe lordschap wel eene gunst willen vragen,” sprak Roger meer beschroomd dan hij het anders was tegenover den Graaf.

»Eene gunst? wel, my boy! dat mag eene zeldzaamheid heeten, en uwe wenschen zijn altijd zóó zedig, dat ik dezen wel vooruit zal kunnen toestaan; noem alleen, wat gij begeert!”

»O! Mylord is mij goed,” zeide Douglas; maar zijne stem was toch onzeker en weifelend, toen hij zeide, »ik wenschte wel, als ik Uwe lordschap de brieven overhandigd heb, haastelijk te mogen voortreizen naar Utrecht.”