Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/144

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nen verklaren voor zijne dame, zonder de berisping der wereld te vreezen, of de ordeningen der Kerk te overtreden [1] , en zij zou hem begrepen hebben en toegestemd! In ’t eind, hoe welgeplaatst was dat altaar, opgericht om de offergaven te ontvangen, in een gebouw, nog doortrokken van de welriekende reukoffers der wierook! Doch merkwaardigst is het op te merken, hoe de Graaf van Leycester zelf zich gedroeg bij eene plechtigheid, waar hij niet enkel hoofdpersoon was, maar zelfs de eenige, die eene handelende rol had, ten aanschouwe van zooveel getuigen!

In het prachtig orde-kostuum, rijdende op het edelste ros, dat het Britsche rijk hem had kunnen toevoeren, reed hij heen naar de Domkerk, voorafgegaan van al de ridderen, baronnen en graven, die zijn hof uitmaakten; door den Staatsraad, door den Vorst van Portugal, door den jongen Graaf van Essex, verzelschapt van den Keurvorst van Keulen, den kapitein van zijne garde, den tresorier en den hofmeester van zijn huis, hunne witte staven dragende; de twee edellieden-kamerheeren, en Portelose, den heraut, in een rijk kleed roet de wapens van Engeland. Ditmaal weder was Leycester omstuwd van eene burgerwacht, maar het waren Utrecht's voornaamste burgers, die den dienst hadden aangeboden en niet opgedrongen, en wier bijzijn zijne eigene lijfwacht niet uitsloot. Vijftig zijner hellebardiers, met scharlaken roode mantels, gevoerd met purper zijde en omboord met wit fluweel. Die stoet, nog versterkt door zoovele krijgsoversten en voorname Nederlandsche heeren, als er in Utrecht samen waren, en door de volksmenigte met luide jubelkreten begroet, vond de plaatsen geregeld in de kerk, en werd door den heraut en de maarschalken derwaarts geleid. Voor de aanzienlijke vrouwen van Utrecht, zoowel als die verwant waren aan de leden van den Staatsraad of de hooge beambten van den Graaf, waren er plaatsen bereid, die zij alreede hadden ingenomen. Met eene vereeniging van ridderlijke waardigheid en losse bevalligheid, die aller aandacht trok en aller bewondering, bewoog zich de Graaf in zijn feestgewaad, dat van kleuren en gesteenten schitterde. Hetzij hij bij ommegang de steenen kerklanen doortrok, — hetzij hij

  1. De betrekking van den ridder tot zijne dame was eene zoo geoorloofde, eene zoo gansch reine, dat zij vaak door priesterlijke inzegening werd gewijd.