Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/471

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wie het nemen wilde; maar aan wie het opvatte, deed het groote eischen, zelfs aan de romancière. Zoo besloot ik terstond, waar de belangen zich niet konden vereenigen, het mindere te onderschikken aan het meerdere, den roman aan de geschiedenis, voor 't minst in 't eerste deel, met eene stille belofte aan den eerste, ook zijne rechten te handhaven, waar het later geschieden kon, zonder de andere te krenken. Ik heb getracht, dit aldus te volbrengen; maar juist door beide te geven, wat hun toekwam, bemerkte ik, reeds onder het afwerken van het tweede deel, dat ik den roman zou moeten afknotten en de geschiedenis verminken, of een deel van mijn plan opgeven, en mijne belofte ontrouw worden. Ik besloot tot het laatste; ik besloot slechts twee tijdperken af te handelen in de drie boeken, overtuigd, dat mijn publiek te hoog stond, om niet meer toegeeflijk te zijn omtrent het getal der tijdperken, dan omtrent de behandeling er van; en hetgeen mijn besluit hielp bepalen, was nog dit: Met Sidney en Reingoud, die de geschiedenis mij ontnam, ontvielen mij juist die twee historische personen, die de draden van den roman hielpen weven; de meeste romanfiguren waren te onbelangrijk, om zóó lange perioden door te leven, en met Leycester's eerste vertrek naar Engeland zag ik mijn lossen knoop, als vanzelve, uitééngerukt, terwijl het tegelijk het besluit was van het tweede tijdperk. Het nieuwe, dat volgt, heeft eene zóó gansch andere kleur en karakter dan de beide voorgaanden, zóóvele andere personen vertoonen zich dáár, òf voor het eerst, òf komen meer op den voorgrond, nadat ze door de individualiteit der anderen, òf de omstandigheden ter zijde waren gedrongen, òf in de schaduw gebleven; met één woord juist dit tijdperk is van de vorige zóó scherp afgescheiden, dat het zich lichter leent tot eene geheel nieuwe verdichting, om in te vlechten in de geschiedenis, dan tot eene verlenging, en nieuwe verwikkeling van de oude; en zoo vatte ik het denkbeeld op, dat te geven in een vervolg-roman, dien ik ten eeniger tijd hoop op te vatten, met verfrischte kracht, en na vernieuwde ernstige studie.

Moge men, na deze bekentenis, bij dit voornemen, vrede hebben met mijn veranderd plan. Ik zal hier tegelijk verschooning vragen voor de ééne of andere kleine achteloosheid, die de kleur van anachronismen mocht hebben aangenomen; maar er zijn ook anachronismen, die ik willens heb gemaakt, uit kracht van mijn recht als romanschrijfster alleen, en waarover ik mij dus niet heb te