Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/117

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

aan te zitten en mij wat te verkwikken; straks zou men en tête a tête besogneeren. Een goed ontbijt ziende, voelde ik zelve dat ik gespoord en gereden had, zonder aan eene behoefte te denken die zich nu deed gevoelen; ik liet mij niet lang nooden en nam de plaats in die mij geboden werd tusschen twee dames van leeftijd, die mij werden voorgesteld als des dokters zuster en hare vriendin. Daar het mij volstrekt onverschillig was hoe de vriendin van juffrouw D. heette, en ik niet voornemens was mijne geheimen aan de ontbijttafel uit te storten, bekommerde ik mij niet over die onwetendheid, en toch, de dame, die mij met hare scherpe doordringende zwarte oogen voortdurend gadesloeg, begon mijne nieuwsgierigheid te prikkelen. Zij scheen van eene opgewekte levendige natuur en railleerde zeer aardig over personen en zaken van den dag; haar oordeel kwam mij voor heel helder te zijn, maar onbarmhartig. Hare geestigheid had iets bitters en inhumaans, dat ik geen recht had haar te verwijten, omdat ik zelf juist zoo zacht niet ben uitgevallen als het de dwaasheden en de gebreken mijner medemenschen geldt; maar hoe dat ook zij, het prikkelde mijn strijdlust; van repartie tot repartie liep het bijkans op een twist uit en…"

»Daar heb je ’t al!" riep de generaal; »die oude juffrouw zal zeker eene vriendin van freule Sophie zijn geweest, en het,werd aan deze niet op de vriendelijkste manier overgebriefd."

»Wees niet zoo voorbarig, grootpapa! Gij neemt de pointe van mijn relaas af eer het er aan toe is; het was tante Roselaer zelve met wie ik dus in discussie was geraakt; zij, de slimme feeks, wist wie ik was en had mij, naar ik dacht, zoo eens willen schatten. Zij had de malice gehad van haar eigen naam en persoon in ’t gesprek te mengen en scheen mijne opinie daarover te willen uit lokken. Voor die verzoeking echter bezweek ik niet. Ik viel in met de mededeeling, dat mijne familie aan freule Roselaer geparenteerd was en dat ik, meer dan mij lief was, gehoord had van de vijandelijke stemming der familieleden onder elkaar, maar dat ik mij toch niet gerechtigd achtte, over eene dame die ik niet kende met eene andere die mij niet eens bij name bekend was te railleeren, allerminst omdat ik het deloyaal achtte eene vijandin te bestrijden achter haar rug."

»Ik dacht niet dat freule Francis Mordaunt zoo bang was voor een duel," werd mij toegevoegd.