Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/158

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zij, terwijl een vluchtige blos hare wangen kleurde, »wil ik toegeven dat gij in uw recht waart met mij te kapittelen; maar na zulke concessie moet het kibbelpartijtje van gisteravond óók vergeten en vergeven worden, zonder arriere pensée, niet waar?"

»Geene andere nagedachte dan die aan uwe echt vrouwelijke beminnenswaardigheid, die de oprechte verzoening verzekert," riep ik uit, verrukt, weggesleept door den indruk dien zij in dat oogenblik op mij maakte, en hare hand vattende, die ik met innige teederheid kuste.

»Leo! wat doet gij!" riep zij, bleek en met tranen in de oogen; hare trekken hadden iets lijdends, of ik haar pijn had gedaan.

»Onzen vriendschapsbond verzegelen; laat u dat niet verschrikken noch ontrusten; van nu aan neem ik de leiding daarvan op mij, en— ik ben een eerlijk man; daar kunt ge staat op maken!"

»Leo! Leo! gij weet niet wat gij doet," sprak zij zacht en dof, de beide handen op het hart drukkende, als wilde zij dat verbieden te kloppen, »gij vergeet aan wien gij dat alles zegt, ik ben Majoor Frans."

»Ik wil van Majoor Frans niet meer hooren; mijne nicht Francis Mordaunt moet mij toestaan haar den steun van mijn arm te geven," en hare hand nemende, schoof ik met zacht geweld haar arm in den mijnen. Zij liet mij zwijgend begaan, er was iets mats en kwijnends in hare meegevendbeid, of zij den tegenstand moede was, of haar de rust der lijdelijkheid behoefte was voor het oogenblik, want ik gevoelde wel dat ik hier niets had behaald dan de zege in een voorpostengevecht, en dat er nog gansch anders slag zou moeten geleverd worden. eer ik in eene volkomen overwinning kon roemen; ik begreep het reeds uit de wijze waarop zij hervatte:

»Ik ben het met u eens, Leo! het zal mij goed zijn, zoo eens met u te wandelen en te praten, zij het dan ook voor de eerste en eenige maal, maar weet gij al waar gij met mij gaan zult?"

„Naar gindsche boerderij; die was het doel van mijn tocht.".

»Ik kom er vandaan, maar dat doet er niet toe; ’t is een aangename weg en wij kunnen er rusten; het zijn boerenlieden. waar ik zoo goed als thuis ben."

»En waar gij uw eieren vandaan haalt, naar ik zie; laat mij dat mandje dragen."