Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/163

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en genoeg toonde, om hare ure van expansie af te wachten; neen, ik wilde niet meer vragen, ik wilde evenmin door een omweg mededeelingen uitlokken. De lust om de hoeve rond te loopen en te bezichtigen met een air de propriétaire was mij nu ook vergaan, Ik ging den hond zien, een prachtigen bruingevlekten jachthond, die mij met zijne schrandere melancholieke oogen aankeek of hij mijne belangstelling in zijne meesteres raadde. Hij liet zich streelen, draaide mij den kop toe, en kreunde alleen zachtjes toen ik mij verwijderde, alsof het hem speet mij niet te kunnen volgen. Vrouw Pauwels, die mij steeds bijbleef, had intusschen haar hart opgehaald met praten. »Ja! het speet haar wel dat de generaal haar landheer niet meer was, maar mijnheer Overberg was lang geen kwaad eigenaar; hij had heel wat aan het huis, laten doen en zelfs eene nieuwe schuur beloofd, iets wat de generaal maar niet had willen toestaan. Jammer van den man! een goed heer, maar hij had geen hart voor het boerenbedrijf; de hoeve zou deerlijk vervallen en verminderd zijn (want wij konden ook al niet meer doen, als de grond je eigen niet is…), zoo de generaal niet tot verkoopen was overgegaan, eer het te laat was: de Freule had er wel spijt van, want zij mocht er wel over, ze had zelve wel willen melken, en ze praat met de koeien of het menschen waren, en de paarden dan! Ja, jonker: al zijn het maar boerenpaarden, die op der tijd voor den ploeg moeten, zij is er niet te grootsch voor, om er mee om te gaan! Mijn man is in zijn jonkheid palfrenier geweest bij der grootvader; ik zie nog de appelgrauwe schimmels, die het haar grootste pleizier was zelve te mennen, en dan Blount de koetsier! die den koning te rijk was als hij naast haar zat met de armen over elkaar! of hij de meneer was wien het spul toekwam! Och ja, mensch! en al die grootheid is nou verdwenen als de dauw bij zonneschijn, de mooie koetspaarden verkocht, en de freule heeft niets meer dan haar Engelschen vos, dien mijn man nog oppast, en als de generaal rijden wil, spannen wij onzen bles voor het tentwagentje. »Wat een zonde en jammer als de heerschappen zoo in verval raken! En de familie is al van oudsher de eerste geweest in deze streken, en ze waren goed voor hun volk. Mijne ouders en grootouders hebben er aitijd mee te doen gehad; maar och, och! sinds het huwelijk van de oudste freule Roselaer is er geen