Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

maar gij hebt voor mij de verwezenlijking van die illusie nu onmogelijk gemaakt; voor ’t oogenblik althans, want ik ben er zeker van, gij zult eenmaal terugkomen van den waan waarin gij nu verkeert; Iaat u niet langer door eene hersenschim in de war brengen; het hart, in dien zin als gij dat verstaat, is er buiten, geloof mij daarin, mij die de verwoestende macht der hartstochten heb leeren kennen," hij zuchtte diep, »tot mijne schade, en die weet, tot welken diepen val zij de vrouw neerrukken die de kracht mist om er tegen te strijden. Gij behoeft mij daarom niet de genegenheid te onttrekken, waarop ik geloof recht te hebben van uwe zijde, en die ik zelf de eerste ben geweest u te betoonen. Had ik een zoon gehad, geloof mij, ik zou niet tot nu toe gewacht hebben om voor hem uwe hand te vragen; maar ik heb niets dan een neef, een neef van uw leeftijd en die mijn erfgenaam moet zijn; zoo gij ’t wilt zal ik Sir John over die verbintenis spreken; gij kunt het sieraad zijn van iederen kring waarin gij optreedt, als gij maar wilt. Op den duur zijt gij hier toch niet op uwe plaats; denk er eens rijpelijk en met kalmte over na, en als gij besloten zijt, laten wij master William uit Engeland overkomen en…" »Wees gedankt, Mylord!" viel ik uit, »ik heb volstrekt niet uwe tusschenkomst verzocht om mij een echtgenoot te bezorgen, en ik zal nooit kunnen besluiten om in u mijn oom te zien!" En ik barstte uit in een smadelijken lach, de reactie van eene onuitsprekelijke verbittering, en liep in ijlende vaart zijne kamer uit naar de mijne. Toevallig lag daar op tafel een deel van Shakespeares prachteditie, die hij mij eens ten geschenke had gegeven. Zoodra dat mij in ’t oog viel, moest ik mijne woede koelen aan het onschuldige boek, dat in flarden gereten en op den grond werd geworpen. Na die wraakoefening wierp ik mij zelve als eene radelooze daar nevens; ik weet niet hoe lang ik in dien toestand was gebleven, toen de stem van mijne kamenier, die aan de kamerdeur had getikt zonder antwoord te bekomen, mijn gehoor trof; ik sprong op in onbeschrijfelijke verwarring.

»De freule moest toch schellen als zij onwel was," knorde zij goedhartig. »Ik ben, geloof ik, flauw gevallen, Annette." — »De freule moet zich kras houden. Ik kom met het nieuwe baltoilet, \’t is tijd om de freule te kleeden."

Het was waar, ik moest dien avond nog eene partij bijwonen