Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/265

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn, zoo gij mij toestond den nacht op deze sofa door te brengen, als Francis dit goedvindt."

»Dat is afgesproken," zei Francis; »maar Rudolf, dan belooft gij mij vast in den vroegen morgen stil weg te trekken… het is de verjaardag van grootvader en…"

»Juist daarom was ik gekomen!"

»Hebt gij daar nog aan gedacht?"

»Zeker! en daarom meende ik… is het dan volstrekt onmogelijk, Francis?"

»’t Is de ergste dag dien gij uitkiezen kondt: er komen allerlei menschen van het dorp; Willibald komt ook!"

»Hm! ’t is of alles hier tegen mij samenzweert. Nu! in ’s Hemels naam, ik zal heengaan; mijne hand daarop, Francis."

»Ik zal u nog eens op het woord vertrouwen, Rudolf! " sprak zij, hem de hand reikende. »En nu vaarwel, het wordt tijd dat ik ga: ik heb de oude heeren al veel te lang alleen gelaten."

»Ga! maar neem toch de portefeuille aan als restitutie voor u zelve, als eene zwakke poging om iets te vergoeden voor alles wat ik u schuldig ben; het spijt mij alleen dat het niet meer is. Ik kom wel uit Amerika, maar een echte oncle d’ Amérique, die met millioenen dollars speelt, ben ik helaas niet, en ik zal het wel nooit worden; maar toch, neem wat ik geven kan; mij dunkt, die mooie greenbacks moeten u aanlachen."

Hij deed de portefeuille open en toonde haar het fijne bankpapier.

»Zijn ze echt, Rudolf?" vroeg zij, hem diep en scherp in de oogen ziende.

»Maar Francis! bij God! wat beteekent die achterdocht; waar ziet gij mij voor aan!" riep hij, terwijl een donkere gloed zijn voorhoofd overtoog. »Het is waar, ik heb dwaasheden begaan, fouten, misslagen, die mij voor misdrijven worden aangerekend. Ik ben een onverbeterlijk loshoofd die niet rusten kan in de ruste; ik heb zwaar en herhaaldelijk tegen de discipline gezondigd, een onvergefelijk vergrijp in de oogen van mijn vader, dat is zoo; ik heb veel geld verkwist, veel te veel, helaas! want ik heb geteerd op het ouderlijk erfdeel dat nog niet het mijne was, ik heb mijn vader meer gekost dan het blijkt dat hij geven kon; ik ontken mijne schuld niet, ik weet dat ik veel gedaan heb wat strafbaar is in de oogen der menschen, en als ik hard word be jegend, zeg ik tegen mij zelf: »Rudolf, mor nu maar niet, je