Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/28

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

omdat men mij juist in dezen tijd wel eens lastig is gevallen op zeker punt. Wat u betreft, gij hebt u nu eenmaal vastgezet in eene overtuiging, die ik niet zal bestrijden, te minder, daar gij er uw leven naar hebt gericht. Maar juist daarom, Leopold, kan ik niet inzien, dat ik U zoo onontbeerlijk zou zijn dat ik mijne vermoedelijke fortuin aan de eischen uwer vriendschap zou moeten opofferen."

»Bij dieper nadenken zou ik dat ook niet gevergd hebben, Willem; alleen… gij hebt daarin gelijk… ik ben wat snel, wat levendig in mijne opvatting, en mijne eerste opwelling was die van teleurstelling. Gij weet, ik ben er nu overheen, en gij zult zien dat ik niet meer weifelen zal in mijn voornemen om de aangeboden fortuin te aanvaarden met al hare baten en schaden, al drukt mij nu reeds de groote verantwoordelijkheid die zij zal opleggen."

»Maar vergeet dan ook niet de groote voorrechten, welke zij geeft; ware ’t maar alleen de gelegenheid om veel goed te doen. Komaan, schep moed! Uwe schouders zijn krachtig genoeg om den last van een millioentje te dragen; uw hoofd is niet te zwak om groote bezittingen te beheeren. Gij hebt eene reine, werkzame jeugd achter u. Het tijdperk, dat gij nu intreedt, is dat van mannelijke kracht. Uw vastheid van wil is reeds gerijpt in menige beproeving, die gij zegevierend hebt doorgestaan. Is er dan vrees dat gij versagen zoudt voor het te veel, gij, die het zoo vorstelijk met het te weinig hebt weten op te nemen?"

»Nu nog mooier! Gij gaat mij vleien,"sprak Leopold lachend. »Gij wilt eens zien, hoe ik dat opnemen zal; maar wees gerust. Tegen vleierij heb ik een ferm waterproefje aan; ik ken mij zelf een weinig…"

»Nog niet genoeg, als gij twijfelt of ik hier in vollen ernst spreek. Ik ben acht jaar ouder dan gij, Leopold! en sinds wij elkaar leerden kennen, heb ik uwe worsteling met het leven en de omstandigheden met belangstelling gadegeslagen, en zoo mag ik. zeggen: gij zijt voor die moeielijke taak opgewassen. Gij hebt het »adeldom verplicht" Zóó goed weten op te vatten, dat gij het »rijkdom verplicht" ook in de beste beteekenis zult toepassen."

»Het moeten sterke beenen zijn, die de weelde dragen. Mijn hoofd heeft reeds geduizeld bij de voorspiegeling van een millioen. Wie zegt u, dat bij ’t werkelijk bezit mijn voet niet zal wankelen, niet zal uitglijden…"