Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Reeds uwe eigen bezorgdheid op dit punt is mij de beste waarborg. Indien ik er anders over dacht, geloof mij, dan nam ik u liever mee als mijn adjunct naar Indië Maar nu… luister. Ik ben er in zekeren zin bij geïnteresseerd, dat gij het er goed afbrengt met die erfenis. Toen ik de hand van dien notaris zag, kreeg ik een vermoeden, en toen ik in den brief van uwe oudtante las, dat zij op iedere wijze naar u had geïnformeerd, ging mij het volle licht op. Ik herkende de hand als die van iemand, die in ’t voorgaande jaar mij geschreven had, om informaties te nemen naar u. Er was bijgevoegd, dat de navraag geschiedde met geene andere dan goede intentië en dat mijn antwoord voor den persoon in kwestie geheim zou blijven. Ik behoef u niet te zeggen, hoe mijn antwoord was ingericht, en ik heb grond om te gelooven, dat mijne getuigenis heefl medegewerkt tot het besluit van jonkvrouwe Roselaer tot de Werve. Stel mij dus niet ten toon als een valschen berichtgever, door uit overdreven nauwgezetheid te eeniger tijd de zaak te laten varen. Had nadere kennis van de eischen der testatrice mij doen zien, dat men bedoelde u een valstrik te spannen of tot eene laagheid te bewegen, dan zeker zou ik mij geene moeite gegeven hebben uwe bezwaren te bekampen en het eenvoudig op uw instinct van eerlijkheid laten aankomen. Nu blijkt dit niet het geval, en ik zeg u: zet door; wie weet, welk een parel van eene vrouw u, dus in ’t goud gezet, wordt aangeboden. Apropos, weet gij al hoe uwe aanstaande heet en waar zij gezocht moet worden?"

»Ik heb van ochtend juist een briefje gekregen van den notaris, met verzoek om zoo spoedig mogelijk bij hem te Utrecht te komen, daar hij in de gelegenheid is, mij inlichtingen te geven omtrent den generaal von Zwenken en zijne kleindochter Francis Mordaunt."

»Mordaunt! Heet zij Francis Mordaunt?" riep Verheyst, kennelijk onaangenaam verrast.

»Ja! Hebt gij wat tegen den naam? Hebt gij dien meer ge. hoord?" vroeg Leopold als in één adem; want de strakke, verdrietelijke plooi op het gelaat van zijn vriend stond hem niet aan.

»Meer gehoord, nu ja… veel gehoord zelfs, als die van een Engelsch officier op retraite, die jaren geleden ergens in mijne provincie heeft gewoond; een man, waar, zoover ik weet, niets op te zeggen viel…"