Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/293

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

goede redenen eenigszins bestuurt, de verplichtingen die ik aan haar had, alles heeft er toe geleid om haar een overwicht te geven op mij, waarover ik, ook door de eigenaardigheid van mijn karakter, nooit heb kunnen zegevieren. Maar geloof daarom niet van mij, dat ik zoo’n sukkel ben in den regel. Alleen met Francis moet men eene uitzondering maken, ik ten minste. Ik ben haar veel verschuldigd; zij is van eene edelmoedigheid, van eene opofferende goedheid, die maakt dat men haar liefhebben moet, zelfs al valt zij ruw uit; ik had arme familie, waarvoor ik als luitenant, al wilde ik mij zelven nog zoo behelpen, niets kon doen; maar Francis, die toen nog meende fortuin te bezitten, had intusschen voor de mijnen gezorgd zonder dat ik er iets van wist…"

»O! nu verwondert het mij niet meer dat gij goede vrienden met haar gebleven zijt, al heeft zij u afgewezen."

»Zij heeft mij niet afgewezen. Zij heeft er voor gezorgd dat ik haar niet kon vragen! Het is hare gewoonte niet, de lieden een blauwtje te laten loopen. Daarom werd er wel eens gezegd, toen zij nog in de wereld verkeerde, dat niemand haar au sérieux nam. Dat is niet waar; maar zij zelve was serieus genoeg om ’t geen zij voelde komen den pas af te snijden, zoodat men ter zijde gaat, battu et content. Wat mij betreft, zij heeft mij den weg gewezen, dien ik gaan moest, precies den tegenovergestelden van dien ik toen wenschte te nemen. Ik ben dien gegaan, omdat ik niet tegen haar op kon, en nu…"

»Hebt gij er berouw van?"

»En oprechtheid gesproken, neen! Ik ben gelukkig met mijne zachte jonge vrouw, die mij eene groote fortuin heeft aangebracht zonder er zich iets op te laten voorstaan, en die mij tot een gelukkigen vader zal maken, naar ik hoop."

»Als gij uwe kleine Francis dan maar niet bederft, zooals gij het hare peettante hebt gedaan!"

»Dat’s heel wat anders: maar excuseer mij, jonker, ik stel te veel belang in mijne vriendin, mijne zuster zou ik haast moeten zeggen, om mij niet eene vraag te permitteeren aan u."

»Vraag, mijn beste kapitein! ik zal u in oprechtheid antwoorden."

»Gij zegt, dat gij qui perd gagne speelt met Francis; daar heb ik niets tegen; alleen, laat het spel niet te ernstig worden, of