Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/308

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Daarop bood hij zich aan, mij in een der ongebruikte benedenkamers te verbergen, die op den tuin uitzag. Ik zou er mijn vader mogelijk kunnen gadeslaan zonder dat deze het bemerkte, en zoo is het ook geschied. Toen zijne gasten heengingen, en gij zelf hem alleen liet, nam ik de gelegenheid waar om uit mijn schuilhoek weg te sluipen en hem te naderen, daar ik meende dat hij ingeslapen was. Het blijkt dat hij mij heeft herkend, en dat alleen de machteloosheid van zijn toestand hem belet heeft mij te verdrijven. Nu heb ik er genoeg van, nu ga ik voor goed. God zegene hem, dat hij nog moge herstellen! God sterke Francis."

Maar ik liet hem zoo niet gaan. Ik hield hem dien nacht bij mij, bij de mogelijkheid dat er verandering kwam in den toestand, in de gezindheid van den patiënt; ook wij brachten dien nacht te zamen wakende door. Van tijd tot tijd ging ik informeeren naar den lijder; tegen den morgenstond, toen wij de zekerheid hadden dat er een diepe, rustige slaap was gevolgd, kon Rudolf meer gerustgesteld aftrekken; ik deed hem een eind wegs uitgeleide en beloofde hem op de hoogte te houden van ’t geen op de Werve voorviel; hij gaf mij het adres van Mr. Richard Smithson en hij scheidde van mij met hartstochtelijke uitdrukkingen van dankbaarheid voor het weinigje belangstelling dat ik hem had kunnen betoonen. Ik had van Rudolf von Zwenken wel niet mijn vriend willen maken, maar ik beklaagde hem diep en ik had de overtuiging gekregen, dat hij bij een forsch lichaam een zwak karakter had, maar gansch geen kwaad hart, en op dat punt de betere was van den vader, die hem uitstiet. Francis had gelijk: die zwakheid en dat gebrek aan wilskracht, waardoor men niet op hem rekenen kon, waren tegelijk de hoofdoorzaken van zijn diepen val. Hetgeen den generaal overkomen was, kon eene waarschuwing genoemd worden, waarvan hij welhaast weer goed bekwam doch er bleef zwakte en verlamming van armen en beenen na en de convalescentie vorderde langzaam. Ik moest in die dagen van kommer en onrust Francis ter zijde blijven en mocht haar menigen last helpen verlichten, Ik mocht wel eens een nacht wakens voor haar overnemen, of den lijder gezelschap houden als zij afgetobt rustte of zich wat verfrischte in de vrije lucht. Een van beiden moesten wij altijd in de ziekenkamer zijn, want Rolf