Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/31

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik ben blij dat gij er zoo over denkt. ik voor mij zou geen lust hebben in zulken kamp; maar gij, die zedelijk verplicht zijt! den aanval te wagen…"

»Al ware die verplichting er niet, ik zou er mij nu toch toe opgewekt gevoelen.’

»Om een helleveeg te trouwen?" vroeg Verheyst, zelf gerustgesteld door de luchtigheid, waarmee Leopold zijne slechte berichten opnam. »Een prettig baantje voorwaar!"

»Het doet er niet toe; dat is juist een kolfje naar mijne hand. Ik zal er Shakespeare’s Taming of the shrew nog eens op nalezen."

»As you like it! maar bedenk dat zijne middelen geantiqueerd zijn."

»Ik ben geen gentleman uit den ruwen tijd van old merry England; ik ben een edelman van de 19de eeuw…"

»Dat bewijst niet veel. Of vindt gij dat onze moderne jongelui zoozeer uitblinken in wellevendheid en galanterie?"

»Nu, om je gerust te stellen, die ridderlijkheid van de preux chevaliers die ik onder mijne voorvaderen tel, is… meer dan wellicht voor deze occasie noodig zal zijn, in mijn bloed overgegaan. Mijn moeder placht te zeggen, dat ik geleek op dien ridder van Zonshoven, ook een Leopold, die, om de eer zijner dame op te houden, zich de linkerhand heeft laten afkappen. Zie, deze hier is het; de legende is te lang om nu te vertellen, maar de verminkte arm wijst het uit, dat er iets waars aan is en dat het portret moet gemaakt zijn na de catastrophe;" en Leopold wees met hand en blik naar eene der oudste beeltenissen, in zwart ebbenhouten lijst. Verheyst zag beurteling naar de oude in harnas gehulde gestalte, en naar het jeugdige frissche gelaat van Leopold, en sprak eindelijk, met een glimlach het hoofd schuddend:

»Uwe goede moeder heeft haar eenigen zoon dan toch niet geflatteerd: ’t is waar, er is eenige gelijkenis in dat hooge voorhoofd met het uwe, en uit dit donker blauwe oog spreekt stoutheid en zachtheid tevens, zelfs zou men in den vorm van ’t gelaat, en in de wat laatdunkend vooruitstekende onderlip, desnoods den familietrek kunnen ontdekken, maar toch, de meester schilder, die deze beeltenis vermoedelijk in ’t begin van de vijftiende eeuw heeft geconterfeit, is zeker geen groot man in zijn vak geweest; ’t is alles zoo hard en stijf, die ridder poseert zoo brutaal