Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/334

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Mij dunkt, grootvader! daar is maar één antwoord. Schrijf aan dien Overberg, dat freule Mordaunt hare hand niet laat weggeven bij testamentaire dispositie van wie ook; dat zij zich zelve te hoog schat om voor een millioen verkocht te worden, en dat zij het aanzoek van jonker van Zonshoven formeel heeft afgewezen."

Ik wil u wel bekennen, Willem! dat ik mij in dien oogenblik zóó gekrenkt en geschokt voelde, dat ik er aan dacht haar bij het woord te vatten; maar op eens viel het mij in, met wie ik te doen had, dat zij nog altijd Majoor Frans was, die in zekere gevallen alleen zoude zwichten voor plus fort qu’elle; daarbij, er lag in hare weigering zelf eene grootheid van karakter, eene waardeering van het mijne, al miskende zij mijne handelwijze in dit oogenblik, die mij wel moed gaf op de toekomst, wel moed om tot het uiterste te volharden zooals de overledene van mij had verlangd, zooals bovenal het hart mij ingaf, dat nog voor haar sprak. Ik begreep, dat ik al wat er beleedigends was in hare uitingen langs mij moest laten neerglijden, tot zij in staat zou zijn mijne handelwijze uit een ander oogpunt te beschouwen. Ik twijfelde er niet aan of ik zou haar eenmaal daartoe brengen. Ik wist mij niet vrij van alle schuld; ik had meer openheid moeten gebruiken, waar zij zelve zooveel rondborstigheid had getoond; maar, ik wist mij toch vrij van de schuld die zij mij toedichtte, ik wist niets gepleegd te hebben wat haar tot minachting recht gaf.

»Francis!" sprak ik met al de kalmte en de vastheid die ik bemachtigen kon over mijne innerlijke geschoktheid, »gij doet mij onrecht, grootelijks onrecht; maar gij zijt nu niet in een gemoedstoestand om dat in te zien; ik zal mij over zeker gebrek aan openheid met u verantwoorden, als ik u in staat acht zulke verantwoording met kalmte aan te hooren; ik zal mij echter nooit verlagen zulke betichtingen als gij daar even uitspraakt op te vatten of te weerleggen. In een gewoon geval zou zulke afwijzing als de uwe voldoende zijn om een man af te schrikken voor altoos, en zoo wij zeker gesprek niet hadden gevoerd op de heide bij onze eerste ontmoeting, zou eene enkele weigering afdoende zijn geweest voor immer; maar ik moet u herinneren aan mijne verklaring, dat ik voor geene hindernissen zou terugwijken, als ik mij voorgesteld had zeker doel te bereiken; het geschil liep toen reeds over het verkrijgen van uwe hand… ik