Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/338

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zelfde uur. Neen! zij was waar in de overgave der liefde als in de wilde smart van haar toorn; zij leed zelve; zij leed mogelijk meer nog dan ik; zij was ondanks alles achtenswaardig in hare verontwaardiging, al berustte die ook op eene misvatting. Bij later, kalmer zelfonderzoek moest ik bekennen, dat ik rechter, opener weg had kunnen gaan, bij een karakter als het hare, dan dien ik had ingeslagen; maar toen ik den eersten stap deed moest ik ook bij haar nog in den blinde tasten en voorzichtig zijn, en later volgde uit de eerste schrede iedere andere. Ik heb dit alles geboet met bittere zielesmart, met een lijden, dat ik nu niet meer herdenken of beschrijven wil.

Ik wist wel hoe ik op staanden voet hare achting had kunnen herwinnen: met afstand te doen van de erfenis; en ik beken u, dat ik er eene wijle aan dacht; maar beter beraad zeide mij dat het een don Quichotisme zou zijn, waardoor niemand ware gebaat en dat ons allen aan armoede en ellende prijs gaf. Zeker is het, dat alle schatten van tante Roselaer mij niet zooveel geluk kunnen aanbrengen als Francis alleen, zoo zij zich eindelijk gewonnen geeft; maar even zeker is het, dat zij die fortuin niet ontberen kan, als zij voldoen moet aan alle verplichtingen, die zij nu eenmaal onafwijsbaar acht. Zij heeft gezond verstand genoeg om dit zelve in te zien als zij kalmer zal zijn; daarom is het noodig dat zij den geheelen toestand en mijne handelwijze daarin helder kan overzien. Daartoe zond ik haar, zoodra ik te Z— was aangekomen en mij eenigszins had hervat, den brief van tante Sophie, dien ik kieschheidshalve had willen terughouden. Ik voegde er slechts enkele woorden bij, overtuigd dat de waarheid voor zich zelve zou spreken. Zij kon er ten minste uit leeren dat ik zoomin om de erfenis had geïntrigeerd als zij, en dat zoo de testatrice de middelaarster was geweest van onze kennismaking, het verkrijgen van hare hand voor mij niet was het middel om in ’t bezit der erfenis te geraken, en dat mijn volharden tot het uiterste geschiedde om harentwil en om dien van haar grootvader, geenszins uit lage belangzucht waarvan zij mij zou moeten vrijpleiten.

Daar het omslachtig schrijven van Tante R— een pakket vormde dat te zwaar was voor de post, vertrouwde ik het aan den kellner om het met den vrachtrijder mee te geven, die elken dag geregeld op de Werve verscheen. Gerust op de bezorging, gaf ik mij over aan de hoop op eene goede uitkomst en verkeerde dien