Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/354

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Juist, eigenwillige boete! dat is in uw geest. U zelve niet sparen en eindelijk bezwijken van smart over het leed dat gij u zelve en anderen hebt aangedaan," voegde ik haar toe.

»Niemand heeft zich meer om mij te bekommeren; ik ben immers vrij!"

»Maar niet vrij om uw naam en afkomst schande aan te doen en u zelve dus weg te werpen."

»Ik ben de laatste van mijn naam, en wat mijne afkomst betreft: ik ben de nicht van master Smithson."

»Zijne waardige nicht, dat moet ik zeggen!" sprak deze met ironie, »maar die nu voorgoed het recht verloren heeft met zoo veel minachting op mij neer te zien, sinds zij, en niet door den nood gedrongen, even groote dwaasheden begaat als ik."

»Niet door den nood gedrongen!" sprak zij, en haalde met onwil de schouders op.

»Neen, Francis! niets verplichtte u de Werve te verlaten."

»Ik zie niet hoe ik er had kunnen blijven, jonker! Gij zijt er meester par droit de créancier. Moest ik wachten tot uwe procureurs en deurwaarders mij kwamen verdrijven?"

»Dat zou niet geschied zijn, dat zal niet geschieden, juist om. dat ik er meester ben. Gij zijt een verkeerden weg ingeslagen, Francis! geloof mij, toen gij die veilige schuilplaats verliet. Maar niets verhindert u er terug te keeren."

»Niets meent gij?" riep zij hartstochtelijk; »alles, alles! De muren grimmen mij aan in die eenzaamheid. Voelt gij dat niet? Maar neen, hoe zoudt gij dat voor mij voelen! Er is niet dan misverstand tusschen ons, niets meer!"

Daar lag een weeklacht in dien toon van verwijt, maar die terstond werd overstemd door de vastheid waarmee zij voortging: »Daarom wil ik mijn eigen weg gaan; ik wil het, verkeerd of niet: ik hoor niemand toe; ik zal over mijn eigen lot beschikken." Reeds wendde zij zich om.

»Dat zult gij niet!" sprak ik met gezag, haar in den weg tredende. »Nu de generaal dood is en Rudolf zich onmogelijk heeft gemaakt, ben ik uw naaste bloedverwant, en ik zal niet toestaan. dat gij u zelve in den vollen bloei des levens in een afgrond werpt, waaruit niets u meer zou kunnen redden. Ik stel één voorwaarde op de vrijheid die ik u teruggaf, deze: dat gij haar niet misbruikt tot uw bederf."