Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/363

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met die fijne goudblonde lokken slechts ten deele in een zijden net teruggehouden, met dat teere rood en dat lelieblank, met die sprekende blauwe oogen, die frissche lippen van het welgevormde mondje en ’t kleine, wel wat spichtige neusje, zou zij een der bekoorlijkste meisjesfiguren zijn die men zich denken kan, ware ’t niet, dat er eene zekere gemelijkheid over haar gelaat lag verspreid, die er de liefelijke uitdrukking althans voor ’t oogenblik aan ontneemt. — Zij schijnt te verkeeren in een staat van werkeloosheid, van verveling, die als vanzelve zulk eene uitdrukking moet teweegbrengen.

Het hoofd achterover geleund, rustende op de linkerhand, laat zij de andere als moedeloos langs de zijde hangen.

Zij ligt te fantaseeren — meer juist in gezond Hollandsch: zij ligt te pruilen. Tevergeefs was het canapérafeltje naast haar bedekt met allerlei middelen ter afleiding: albums, teekengereedschap, werk en breimandjes, — zij taalde er niet naar, en trappelde alleen ongeduldig met een der kleine voeten; in een geborduurd pantoffeltje wegschuilend, terwijl de andere, boven den enkel omzwachteld, in verplichte onbewegelijkheid lag te rusten.

O, jammer! Op een van de uitlokkendste zomerdagen lag zij daar met een verstuikten voet! Het was lastig, dat is zeker, maar toch niet zóó ondragelijk als zij zelve zich inbeeldde; want zij geloofde een volkomen recht te hebben om zich diep ongelukkig te gevoelen en vreeselijk uit haar humeur te zijn. — Het was in den zomer van 1866, dat ontzaglijk ernstige tijdstip, waarop midden-Europa geschokt werd door den gruwelijken Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog, en geteisterd door de verwoestingen van eene schrikwekkende ziekte, die ook te ’s Hage dagelijks hare slachtoffers koos. Men zou dus meenen, dat zulke ellende, zulke rampen, en zulk een rouw, als waarvan iedere dag opnieuw de ontzettendste berichten aanbracht, wel genoeg haar medegevoel zouden hebben opgewekt om er het lichte ongeval, dat haar had getroffen, onder te vergeten, of althans met lijdzaamheid te doen dragen Maar men vergist zich; niets van dat alles ging haar ter harte op dezen oogenblik, zij dacht er alleen aan dat zij had willen uitgaan en thuis moest blijven!

Ja, ’t was wel erg! De diep meewarige blik, dien de bejaarde dame op haar slaat, schijnt te getuigen, dat ook zij het dus vindt.