Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/398

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

In Holland kon hij zich onder dien tegenstand wenden noch keeren. Hij week uit naar Engeland, tot die reis in staat gesteld door een oud-oom, die op een kasteel in ’t Overijselsche zat te mokken tegen zijne gansche familie en tegen de heele hofkliek, die hij voor tijden geldverspillende nietsdoeners schold, om geen waardiger reden, dan omdat hij zelf in zijne jeugd zich in dien kring onmogelijk had gemaakt door zijne blunders en bêtises. Toen had hij zich teruggetrokken om te leven als landedelman, zooals hij zeide — als landwoekeraar had hij moeten zeggen, want de edelman was bij hem geheel in den vrek opgegaan, De achterneef, in opstand tegen de geheele familie, had hem genoegzame belangstelling ingeboezemd om hem van de middelen te voorzien om in zijn verzet te volharden. Maar de hulp was alleen eene tijdelijke, en niet eens onvoorwaardelijk. Als Marius slaagde moest hij teruggeven, en voorts zijn bloedverwant inzage gunnen van zijne plannen en ondernemingen. Droegen die zijne goedkeuring weg, hij zou ze steunen; was dit niet het geval, dan was Marius vrij om zijne eigene wegen te gaan zonder dien steun. Marius slaagde en wist zich een eigen weg te banen, toen hij na jaren van onverpoosden ijver en volharding uit Engeland in zijn vaderland terugkeerde. Maar zijn oom werd zijn associé niet, want de ruime vrijgevige plannen van den jongeling waren niet aangelegd naar den bekrompen maatstaf van den vrek.

Zoo had Marius zijne onafhankelijkheid bewaard en was de werkmeester geworden van zijne eigene fortuin, die hij wist te gebruiken en te vermeerderen, zooals waarlijk een edelman paste, terwijl hij den jonkheerstitel varen liet als tot niets nut.

Albert daarentegen had aristocratische aspiratiën, mogelijk zonder zich zelf daarvan rekenschap te geven, hoewel hij in gemoede en met al den gloed van zijn talent in de gelederen der oppositie streed tegen de pretensiën op geantiqueerde voorrechten en den aankleve van dien. Hij ook had zijn strijd met het leven gehad, maar hij had niet zooveel kracht behoeven te oefenen als zijn vriend; en dat was gelukkig, want hij was van eene te teere, impressionable natuur, om bekwaam te zijn tot aanhoudenden krachtigen weerstand.

Hij had niet langer voor den kantoorlessenaar behoeven te zitten, dan volstrekt noodig was om zijn vader te bewijzen dat